In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter met betrekking tot een opgelegde sanctie voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. De betrokkene had een sanctie van € 400,- opgelegd gekregen voor het veroorzaken van onnodig geluid op 22 augustus 2021. De kantonrechter heeft deze sanctie gematigd tot € 250,- en een proceskostenvergoeding van € 379,50 toegekend. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om een hogere proceskostenvergoeding, aangezien de kantonrechter geen vergoeding had toegekend voor de administratieve beroepsfase.
Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in stand gehouden voor wat betreft de sanctie, maar heeft geoordeeld dat de kantonrechter een te lage proceskostenvergoeding heeft toegekend. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene terecht rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de inleidende beschikking, en dat de kantonrechter ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de administratieve beroepsfase. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 1.494,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte toekenning van proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de betrokkene in het gelijk is gesteld. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en bevestigd voor het overige.