ECLI:NL:GHARL:2023:2387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.293.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening machtiging tot uithuisplaatsing na NIFP onderzoek met advies deskundige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verzoekster in hoger beroep, zijn betrokken bij de procedure, waarbij Stichting Jeugdbescherming Gelderland als verweerster optreedt. De zaak betreft de beoordeling van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven en heeft nu de deskundige, [naam1], orthopedagoog-generalist, benoemd om onderzoek te doen naar de opvoedmogelijkheden van de moeder en de ontwikkeling van de kinderen. De deskundige heeft geconcludeerd dat de moeder, ondanks haar liefde voor de kinderen, niet in staat is om hen de benodigde zorg en veiligheid te bieden, mede door haar lichtverstandelijke beperking. Het hof heeft het advies van de deskundige overgenomen en geoordeeld dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in hun belang is. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.293.502 en 200.294.996
(zaaknummer rechtbank Gelderland 371150)
beschikking van 21 maart 2023
inzake
in zaaknummer 200.293.502
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.G.W.M. Geurts te Duiven,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem.
in zaaknummer 200.294.996
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.G.W.M. Geurts te Duiven.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 23 augustus 2022 verwijst het hof naar de tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
in zaaknummer 200.293.502:
- een brief van de GI van 15 november 2021 met producties;
in zaaknummer 200.294.996:
- een brief van de GI van 15 november 2021 met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 13 december 2021 met productie;
- een mailbericht van de GI van 14 december 2021 met productie;
- een forensisch orthopedagogisch onderzoeksrapport over de moeder van [naam1] van 22 december 2022;
- een forensisch orthopedagogisch onderzoeksrapport over [de minderjarige1] van [naam1] van 22 december 2022;
- een forensisch orthopedagogisch onderzoeksrapport over [de minderjarige2] van [naam1] van 22 december 2022.
1.3
Op 23 februari 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Aanwezig waren:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de gezinshuismoeder als informant.

2.De motivering van de beslissing

in beide zaaknummers:
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof – kort gezegd – in de zaak met nummer 200.293.502 bevolen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen [de minderjarige1] (twaalf jaar) en [de minderjarige2] (destijds acht, inmiddels negen jaar) bij de moeder en in dat kader aan het hof advies uit te brengen. Het hof heeft [naam1] , orthopedagoog-generalist tot deskundige benoemd.
2.3
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 29 juli 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 29 januari 2021 tot 29 juli 2021 te laten toetsen en behoort aan hen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal daarom beoordelen of de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op goede gronden heeft verlengd.
2.4
De deskundige heeft de in de tussenbeschikking geformuleerde vragen (in beide onderzoeken gelijkluidend) als volgt beantwoord:
“10. BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
Beantwoording van deze vraagstelling dient in samenhang te worden gelezen met de overige
rapportages. Voor meer uitgebreide beantwoording en toelichting wordt verwezen naar
diagnostische overwegingen en de forensische beschouwing.
1. Wat zijn de (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de thuissituatie, mede gelet op eventuele hechtingsproblematiek van de kinderen en eventuele problematiek van moeder?
Mevrouw houdt duidelijk van haar kinderen en benaderd hen liefdevol. Echter, ze heeft
onvoldoende zicht op hun ontwikkeling door de jaren heen en ziet de huidige behoeften niet
of nauwelijks op emotioneel vlak. Dit maakt onder andere dat de omgangsbegeleider het
nog onvoldoende vertrouwd vindt zonder begeleiding. [de minderjarige2] heeft al moeite met het
ervaren van veiligheid en heeft met ondersteuning dit nu redelijk voor elkaar. Hetzelfde
geldt voor [de minderjarige1] ten aanzien van het loslaten van parentificatie en zelfstandiger durven
worden. Het interactiepatroon dat eerder werd gezien lijkt nu echter nog steeds aan de orde.
Mevrouw zorgt voor eten en kleren, maar ziet onvoldoende overige behoeften. Dit is
ondanks de opvoedondersteuning die is geboden door de jaren heen en de begeleiding die
ze ontvangt bij de omgang. In het dagelijks leven hebben beide kinderen stappen in de goede
richting gemaakt, maar bij de omgang wordt het oude patroon herkent, waardoor de
verwachting is dat mevrouw hier onvoldoende richting aan kan teren geven, hetgeen een
risicofactor is voor de ontwikkeling van de beide kinderen wanneer ze volledig bij moeder
zouden gaan wonen. Het minder kunnen aansluiten wordt overigens niet gezien door niet
willen, maar vanuit de lichtverstandelijke beperking van moeder, lukt het haar onvoldoende
om voorbij eigen behoeften te kijken en de behoeften van anderen binnen de interactie in te
schatten.
2. In hoeverre is er sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder die mogelijk belemmerend werkt in haar opvoedvaardigheden?
Ja, er is bij moeder sprake van een lichtverstandelijke beperking waarbij zij in het dagelijks
leven ondersteuning behoeft in het organiseren van complexere zaken, mede doordat zij
niet kan lezen in de Nederlandse taal. Hierbij is er op sociaal vlak sprake van
beïnvloedbaarheid en ze toont zich onvoldoende weerbaar naar bijvoorbeeld haar ex.
Ondanks dat hulpverleners haar hierin tips geven. Er wordt vanwege de lichtverstandelijke
beperking geen aanvullende persoonlijkheidsstoornis gesteld, daar de problematiek
voldoende wordt verklaard vanuit de lichtverstandelijke beperking. Wel zijn er twijfels over
een eventuele Posttraumatische-stressstoornis, maar huidig onderzoek heeft hierin
onvoldoende zicht en de classificatie wordt uitgesteld.
Door bovenstaande lukt het mevrouw onvoldoende om aan te sluiten bij haar kinderen op
interactieniveau en overziet ze de complexiteit van de opvoeding niet. Daarnaast is ze
weinig weerbaar naar haar ex, hetgeen zorgt voor onveilige situaties binnen het huishouden
bij moeder, waardoor er geen veiligheid wordt gegarandeerd voor kinderen bij haar in huis.
Qua leerbaarheid laat mevrouw zien enkelvoudige opdrachten te kunnen uitvoeren op
aanraden van hulpverlening, maar ze generaliseerd deze niet of nauwelijks naar andere
situaties. Complexe taken kan ze onvoldoende zichzelf eigen maken ondanks hulpverlening, waardoor er onvoldoende leerbaarheid wordt gezien ten aanzien van opvoedkundige vaardigheden.
3. Hoe beoordeelt u de ontwikkeling die de moeder sinds juli 2019 (formulering door de moeder te behalen doelen door de raad) heeft doorgemaakt in relatie tot haar opvoedmogelijkheden?
Mevrouw stelt zich meer open voor de hulpverlening, waar ze eerder meer weerstand gaf.
Echter, de groei beperkt zich tot enkelvoudige taken; complexe taken pakt mevrouw
onvoldoende op en de thuissituatie voelt onvoldoende vertrouwd om zonder begeleiding
omgang te laten plaatsvinden. Verder is mevrouw ondanks ondersteuning onvoldoende in
staat om weerstand te bieden jegens haar ex.
4. In hoeverre is terugplaatsing van de kinderen of één van de kinderen (op korte of langere termijn) bij de moeder in hun belang? Indien tot terugplaatsing wordt overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hiertegenover opstellen c.q. van kunnen profiteren?
Terugplaatsing bij moeder van één of beide kinderen wordt op de korte- of langetermijn
niet geadviseerd.
5. Indien terugplaatsing bij de moeder niet wordt geadviseerd, wat is dan uw advies met betrekking tot een contact- en omgangsregeling met de ouders?
Het contact tussen moeder en de beide kinderen is waardevol en wanneer de belasting van
de hele situatie verminderd doordat het perspectief helder is, kan er ruimte komen voor
groei. Het zou voor de kinderen wenselijk zijn wanneer de afstand kleiner wordt, waarmee
in overweging kan worden genomen dat moeder nabijer bij de kinderen komt wonen.
Hierbij zou de eerdergenoemde optie van de gezinsvoogd kunnen worden aangehouden,
zijnde een plaatsing binnen de vrouwenopgang. Zelfstandig lukt het mevrouw onvoldoende
om weerstand te bieden aan haar ex, en plaatsing binnen een geheime locatie maakt dat de
geheimhouding tussen moeder en de kinderen om termijn kan komen te vervallen. Dit zou
de relatie tussen moeder en de kinderen ten goede komen.
Ten aanzien van de omgangsregeling wordt er geen aanleiding gezien om hierin
aanpassingen te doen op de kortetermijn. Zowel de tijden als de nood voor begeleiding bij
omgang worden gezien en adequaat geacht binnen de huidige setting. Mocht mevrouw
kiezen voor de vrouwenopvang en de hulpverlening is ingezet en heeft geleid tot relatiegroei
tussen moeder en kinderen, dan kan er worden overwogen om meer uren omgang te regelen.
6. Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de
onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
Er komen geen overige bevindingen naar voren.”
2.5
De GI heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat de ondertoezichtstellingen van, en de machtigingen tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] – mede in afwachting van het inmiddels verrichte onderzoek – zijn verlengd en dat daar nog uitvoering aan wordt gegeven. De GI staat achter de adviezen die zijn opgenomen in de onderzoeksrapporten. Verder voert de GI aan dat de kinderen op de wachtlijst staan voor behandeling, met als doel de ingrijpende gebeurtenissen uit hun verleden te gaan verwerken. Als het perspectief van de kinderen duidelijk is, kunnen ze hiermee starten.
De GI zal zich ervoor blijven inspannen dat de kinderen een fijne band met de moeder houden en dat zij zo frequent mogelijk contact met haar hebben. De vader heeft de afgelopen maanden het contact met de kinderen afgehouden, mede omdat hij in de afgelopen zomer een herseninfarct heeft gehad en daarvan moest revalideren.
De GI heeft verder verklaard dat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek naar een verderstrekkende maatregel (dat wil zeggen: beëindiging van het gezag van de moeder) is gestart. In afwachting van de uitkomsten van deze procedure is dat onderzoek opgeschort, aldus de GI.
2.6
Namens de vader is aangevoerd dat zijn verzoek om de kinderen bij hem te laten wonen, mede gelet op zijn huidige medische situatie niet meer aan de orde is. De vader refereert zich aan het oordeel van het hof.
2.7
De moeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij de uitkomst van het onderzoek teleurstellend vindt. Namens de moeder is aangevoerd dat de onderzoeksrapportages uitvoerig zijn en dat ook de moeder zich refereert aan het oordeel van het hof.
2.8
Het hof is evenals de rechtbank en op basis van dezelfde overwegingen, die het hof na eigen weging overneemt, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de periode vanaf de bestreden beschikking tot 29 juli 2021 aanwezig waren. Het hof voegt daar mede naar aanleiding van het in opdracht van het hof uitgevoerde onderzoek nog het volgende aan toe.
Uit de onderzoeksrapporten blijkt dat de moeder liefdevol is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat zij van de kinderen houdt. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat de persoonlijke problematiek van de moeder op verschillende gebieden – cognitief, sociaal en praktisch – er toe leidt dat zij onvoldoende in staat is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Terugplaatsing van de kinderen bij de moeder wordt door de deskundige dan ook niet geadviseerd omdat dat niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Het hof neemt dit advies over. Voor de kinderen is het wel waardevol om contact met de moeder te onderhouden, zoals de GI en de gezinshuismoeder op de mondelinge behandeling hebben bevestigd. Op grond hiervan falen de grieven van de vader en de moeder tegen de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in beide zaaknummers:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 25 januari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en E. de Boer, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 21 maart 2023 uitgesproken door mr. E. de Boer in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.