2.4De deskundige heeft de in de tussenbeschikking geformuleerde vragen (in beide onderzoeken gelijkluidend) als volgt beantwoord:
“10. BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
Beantwoording van deze vraagstelling dient in samenhang te worden gelezen met de overige
rapportages. Voor meer uitgebreide beantwoording en toelichting wordt verwezen naar
diagnostische overwegingen en de forensische beschouwing.
1. Wat zijn de (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de thuissituatie, mede gelet op eventuele hechtingsproblematiek van de kinderen en eventuele problematiek van moeder?
Mevrouw houdt duidelijk van haar kinderen en benaderd hen liefdevol. Echter, ze heeft
onvoldoende zicht op hun ontwikkeling door de jaren heen en ziet de huidige behoeften niet
of nauwelijks op emotioneel vlak. Dit maakt onder andere dat de omgangsbegeleider het
nog onvoldoende vertrouwd vindt zonder begeleiding. [de minderjarige2] heeft al moeite met het
ervaren van veiligheid en heeft met ondersteuning dit nu redelijk voor elkaar. Hetzelfde
geldt voor [de minderjarige1] ten aanzien van het loslaten van parentificatie en zelfstandiger durven
worden. Het interactiepatroon dat eerder werd gezien lijkt nu echter nog steeds aan de orde.
Mevrouw zorgt voor eten en kleren, maar ziet onvoldoende overige behoeften. Dit is
ondanks de opvoedondersteuning die is geboden door de jaren heen en de begeleiding die
ze ontvangt bij de omgang. In het dagelijks leven hebben beide kinderen stappen in de goede
richting gemaakt, maar bij de omgang wordt het oude patroon herkent, waardoor de
verwachting is dat mevrouw hier onvoldoende richting aan kan teren geven, hetgeen een
risicofactor is voor de ontwikkeling van de beide kinderen wanneer ze volledig bij moeder
zouden gaan wonen. Het minder kunnen aansluiten wordt overigens niet gezien door niet
willen, maar vanuit de lichtverstandelijke beperking van moeder, lukt het haar onvoldoende
om voorbij eigen behoeften te kijken en de behoeften van anderen binnen de interactie in te
schatten.
2. In hoeverre is er sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder die mogelijk belemmerend werkt in haar opvoedvaardigheden?
Ja, er is bij moeder sprake van een lichtverstandelijke beperking waarbij zij in het dagelijks
leven ondersteuning behoeft in het organiseren van complexere zaken, mede doordat zij
niet kan lezen in de Nederlandse taal. Hierbij is er op sociaal vlak sprake van
beïnvloedbaarheid en ze toont zich onvoldoende weerbaar naar bijvoorbeeld haar ex.
Ondanks dat hulpverleners haar hierin tips geven. Er wordt vanwege de lichtverstandelijke
beperking geen aanvullende persoonlijkheidsstoornis gesteld, daar de problematiek
voldoende wordt verklaard vanuit de lichtverstandelijke beperking. Wel zijn er twijfels over
een eventuele Posttraumatische-stressstoornis, maar huidig onderzoek heeft hierin
onvoldoende zicht en de classificatie wordt uitgesteld.
Door bovenstaande lukt het mevrouw onvoldoende om aan te sluiten bij haar kinderen op
interactieniveau en overziet ze de complexiteit van de opvoeding niet. Daarnaast is ze
weinig weerbaar naar haar ex, hetgeen zorgt voor onveilige situaties binnen het huishouden
bij moeder, waardoor er geen veiligheid wordt gegarandeerd voor kinderen bij haar in huis.
Qua leerbaarheid laat mevrouw zien enkelvoudige opdrachten te kunnen uitvoeren op
aanraden van hulpverlening, maar ze generaliseerd deze niet of nauwelijks naar andere
situaties. Complexe taken kan ze onvoldoende zichzelf eigen maken ondanks hulpverlening, waardoor er onvoldoende leerbaarheid wordt gezien ten aanzien van opvoedkundige vaardigheden.
3. Hoe beoordeelt u de ontwikkeling die de moeder sinds juli 2019 (formulering door de moeder te behalen doelen door de raad) heeft doorgemaakt in relatie tot haar opvoedmogelijkheden?
Mevrouw stelt zich meer open voor de hulpverlening, waar ze eerder meer weerstand gaf.
Echter, de groei beperkt zich tot enkelvoudige taken; complexe taken pakt mevrouw
onvoldoende op en de thuissituatie voelt onvoldoende vertrouwd om zonder begeleiding
omgang te laten plaatsvinden. Verder is mevrouw ondanks ondersteuning onvoldoende in
staat om weerstand te bieden jegens haar ex.
4. In hoeverre is terugplaatsing van de kinderen of één van de kinderen (op korte of langere termijn) bij de moeder in hun belang? Indien tot terugplaatsing wordt overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hiertegenover opstellen c.q. van kunnen profiteren?
Terugplaatsing bij moeder van één of beide kinderen wordt op de korte- of langetermijn
niet geadviseerd.
5. Indien terugplaatsing bij de moeder niet wordt geadviseerd, wat is dan uw advies met betrekking tot een contact- en omgangsregeling met de ouders?
Het contact tussen moeder en de beide kinderen is waardevol en wanneer de belasting van
de hele situatie verminderd doordat het perspectief helder is, kan er ruimte komen voor
groei. Het zou voor de kinderen wenselijk zijn wanneer de afstand kleiner wordt, waarmee
in overweging kan worden genomen dat moeder nabijer bij de kinderen komt wonen.
Hierbij zou de eerdergenoemde optie van de gezinsvoogd kunnen worden aangehouden,
zijnde een plaatsing binnen de vrouwenopgang. Zelfstandig lukt het mevrouw onvoldoende
om weerstand te bieden aan haar ex, en plaatsing binnen een geheime locatie maakt dat de
geheimhouding tussen moeder en de kinderen om termijn kan komen te vervallen. Dit zou
de relatie tussen moeder en de kinderen ten goede komen.
Ten aanzien van de omgangsregeling wordt er geen aanleiding gezien om hierin
aanpassingen te doen op de kortetermijn. Zowel de tijden als de nood voor begeleiding bij
omgang worden gezien en adequaat geacht binnen de huidige setting. Mocht mevrouw
kiezen voor de vrouwenopvang en de hulpverlening is ingezet en heeft geleid tot relatiegroei
tussen moeder en kinderen, dan kan er worden overwogen om meer uren omgang te regelen.
6. Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de
onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
Er komen geen overige bevindingen naar voren.”