ECLI:NL:GHARL:2023:2574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
200.300.412/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van vermogen en schenkingen in het kader van echtscheiding met toepassing van Engels recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de vermogensrechtelijke afwikkeling van zijn echtscheiding met de vrouw werd behandeld. De man en de vrouw zijn in 2011 in Engeland getrouwd en hebben samen een minderjarige. Na hun verhuizing naar Nederland zijn zij in 2019 gescheiden. De man heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere verzoekt om de volledige waarde van de woning in [woonplaats2] aan hem toe te kennen, en om een gebruiksvergoeding van de vrouw voor het gebruik van die woning. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een gelijke verdeling van de banktegoeden en om de pensioenen te verdelen.

Het hof oordeelt dat de schenkingen van de ouders van de man aan hem zijn gedaan en dat deze als 'non-matrimonial property' moeten worden aangemerkt. De woning in Engeland wordt als 'matrimonial property' beschouwd, omdat deze gezamenlijk is aangekocht en gefinancierd. Het hof komt tot de conclusie dat de man en de vrouw ieder recht hebben op de helft van de overwaarde van de woning in Engeland. De man heeft recht op een vergoedingsrecht van € 308.000,-, wat leidt tot een te verdelen vermogen van € 160.499,-. Uiteindelijk wordt bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 92.250,50 moet betalen. Daarnaast wordt de vrouw verplicht om de pensioenen van partijen te verdelen naar Engels recht. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.412/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 189583)
beschikking van 21 maart 2023
in de zaak van:
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.C. Braak te Groningen,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Y. Schippers te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 februari 2020, 30 april 2021 en 30 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 30 juni 2021 wordt hierna aangeduid als de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 september 2021;
- een journaalbericht namens de man van 9 november 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroepschrift, met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 26 januari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 26 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de vrouw heeft [naam1] , beëdigd tolk (Wbtv-nummer [nummer1] ), in de Engelse taal getolkt. Beide advocaten hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2011 in [plaats1] (Engeland) met elkaar gehuwd. In de eerste jaren na de huwelijkssluiting zijn zij woonachtig geweest in Engeland. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Poolse nationaliteit. De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. De man is hertrouwd met [naam2] .
3.2
De ouders van de man hebben in 2009 voor een bedrag van £ 280.000,- een nieuwbouwwoning in Engeland gekocht, staande en gelegen op [adres1] , [plaats2] (hierna ook te noemen: de woning in Engeland). Partijen huurden deze woning aanvankelijk van de ouders van de man.
3.3
Op 29 juni 2012 hebben de man en de vrouw de woning in Engeland van de ouders van de man gekocht voor een bedrag van £ 249.000,-. De ouders van de man hebben blijkens een notariële akte van geldlening van 29 juni 2012, verleden voor een waarnemer van [naam3] te [plaats3] , een bedrag van € 308.000,- (oftewel £ 249.000,-) ter leen verstrekt aan de man en de vrouw, om de koopprijs voor de woning in Engeland te kunnen voldoen.
3.4
De ouders van de man hebben bij notariële akten, opgemaakt tussen de ouders van de man en de man, onder uitsluitingsclausule bedragen op deze lening kwijtgescholden aan de man als volgt:
- op 29 juni 2012 een bedrag van € 100.000,-;
- op 11 januari 2013 een bedrag van € 100.000,-;
- op 29 november 2013 een bedrag van € 49.700,-;
- op 30 januari 2014 een bedrag van € 58.300,-.
3.5
In een e-mail van de vader van de man aan de man van 21 december 2012 staat het volgende vermeld:
“ (…) Bij de overdracht eerder dit jaar van het huis in [plaats2] hebben wij aangegeven dat wij het
voornemen hebben om in de komende jaren telkens opnieuw een deel van de koopprijs kwijt te schelden, nadat het eerste deel al werd kwijtgescholden op het moment van de overdracht. Het voorbehoud dat we gemaakt hebben, is, dat wij het ons financieel kunnen veroorloven. Dat voorbehoud is ingegeven door het feit dat tegenover een gedeeltelijke kwijtschelding van de koopsom een even grote schenking aan [naam4] moet staan. Welnu, wij hebben besloten om per 1 januari 2013 wederom een bedrag ter grootte van Euro 100.000,- kwijt te schelden, zodat daarna nog Euro 108.000,- op de koopsom resteert. Ook nu weer laten we van die kwijtschelding een notariële akte opmaken, zodat er nooit onduidelijkheid kan ontstaan over de afwikkeling van de koopovereenkomst. Parallel aan de akte van kwijtschelding wordt dus ook een akte van schenking voor [naam4] opgemaakt. We realiseren ons dat jullie van deze kwijtschelding financieel op dit moment niet echt veel wijzer worden, anderzijds is het wel een stap op weg is naar een “schuldvrij” bezit. Ik heb deze mededeling in het Nederlands gedaan omdat er veel technische uitdrukkingen in voorkomen. Het is dus aan jou om dit te delen met Iwona op de wijze die jou goeddunkt. ”
3.6
In een e-mail van de vrouw en de man aan de ouders van de man van 22 december 2012 staat het volgende vermeld:
“ Dear [naam5] and [naam6] ,
This additional remit on the first of January 2013 is a very big gift to us. Thank you very much for that! (…)
[verweerster] and [verzoeker] ”
3.7
In een verklaring van de ouders van de man van 30 januari 2021 staat onder meer het volgende vermeld:
“ Wij zochten in dezen uitdrukkelijk de bijstand van een notaris om te voorkomen dat het geld
dat wij voor onze zoons bestemden, langs enige weg bij een derde terecht kon komen zoals een
(ex-)partner. We wensten immers dat de waarde van ons vermogen uiteindelijk geheel – en precies gelijk verdeeld – aan onze beide zoons ten goede zou komen.
We hebben het huis weliswaar aan [verzoeker] en zijn toenmalige vrouw samen verkocht – omdat zij de woning tot dusver samen als huurders bewoonden en wij de woning in concreto aan beiden opleverden – maar we wilden met de tenaamstelling absoluut niets zeggen over wie daarmee werkelijk de waarde van het huis bezit. Dat laatste hebben we gemeend te regelen in de aan de koopacte gekoppelde schenkingsakte, met daarin een clausule die moest regelen dat de koopsom zelf niet in enige scheidingsverrekening betrokken kon worden. Onze uitdrukkelijke bedoeling was dus nogmaals dat de waarde van het huis uitsluitend onze zoon [verzoeker] ten goede zou komen. (…) ”
3.8
In oktober 2016 zijn partijen naar Nederland verhuisd, waar zij in een huurwoning zijn gaan wonen.
3.9
Op 17 maart 2017 hebben partijen de woning in Engeland verkocht voor een bedrag van £ 400.000,- (€ 456.100,-).
3.1
De netto verkoopopbrengst van £ 395.135,- is op 17 maart 2017 gestort op de gezamenlijke betaalrekening van partijen bij [de bank1] met nummer [nummer2] en is vervolgens op diezelfde dag in twee delen doorgestort naar de gezamenlijke spaarrekeningen van partijen bij [de bank1] met nummers [nummer3] en [nummer4] .
3.11
De tegoeden op de bankrekeningen van partijen bij [de bank1] zijn ter gelegenheid van de verhuizing naar Nederland gestort op een gezamenlijke betaalrekening van partijen bij [de bank2] en zijn vervolgens doorgestort naar een gezamenlijke spaarrekening van partijen bij [de bank2] met nummer [nummer5] .
3.12
Bij akte van 3 november 2017 is de woning [adres2] te [woonplaats2] (hierna ook te noemen: de woning in [woonplaats2] ) geleverd aan partijen voor een koopsom van € 225.000,-. De koopsom en kosten koper zijn vanaf de gezamenlijke bankrekening van partijen bij [de bank2] betaald. Er is geen hypothecaire geldlening aangegaan.
3.13
In december 2017 zijn partijen feitelijk uiteengegaan. De man is in de huurwoning blijven wonen en de vrouw heeft haar intrek genomen in de woning aan [adres2] te [woonplaats2] .
3.14
Op 14 januari 2019 is door de man bij de rechtbank een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Beide partijen hebben in die procedure nevenverzoeken ten aanzien van onder meer de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk gedaan. Bij de beschikking van 4 februari 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand op
21 februari 2020.
3.15
Op 7 juni 2019 is een totaalbedrag van € 123.499,03 overgeboekt van de gezamenlijke spaarrekening van partijen bij [de bank2] met nummer [nummer5] naar een bankrekening op naam van de man met nummer [nummer6] .
3.16
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 23 juli 2019 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vrouw gedurende de echtscheidingsprocedure bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan [adres2] in [woonplaats2] .
3.17
Bij de bestreden beschikking van 30 juni 2021 heeft de rechtbank, voor zover van belang, bepaald:
- dat de vermogensbestanddelen van partijen naar Engels recht in het kader van hun echtscheiding als volgt worden afgewikkeld:
1. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de woning aan [adres2] in
[woonplaats2] .
2. De man krijgt de gelegenheid de woning aan [adres2] over te nemen tegen een
nog nader te bepalen waarde. Partijen zullen samen een makelaar aanwijzen om de waarde van de woning te bepalen. De rechtbank zal daarbij beslissen dat de door de makelaar getaxeerde waarde partijen bindt. Nadat de taxatie is verricht en de makelaar de waardebepaling aan partijen heeft toegestuurd, krijgt de man een termijn van drie maanden om de woning over te nemen tegen die voor partijen bindende waarde, waarbij hij de helft van de overwaarde (de taxatiewaarde minus de taxatie- en overige kosten) aan de vrouw moet voldoen, met dien verstande dat de zogenaamde kosten koper voor rekening zijn van de man. Als die termijn is verstreken en de man de woning niet heeft kunnen overnemen, dan wel niet heeft willen overnemen, moeten partijen een gezamenlijke opdracht geven aan de eerder ingeschakelde makelaar, dan wel een gezamenlijk aan te wijzen makelaar, om de woning te verkopen. In dat geval zal de opbrengst na aftrek van de verkoopkosten en de aflossing van de hypotheek tussen partijen bij helfte moeten worden verdeeld.
(…)
5. De man is gerechtigd tot het bedrag dat nog op de bankrekening staat, te weten
€ 123.499,00.
6. De man moet een bedrag van £ 5.966,00 aan de vrouw betalen.
- dat daarmee de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding tussen partijen is voltooid.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten
tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en het meer
of anders verzochte afgewezen.
3.18
De vrouw heeft de woning medio september 2021 verlaten en heeft toen haar intrek genomen in haar nieuwe koopwoning.
3.19
De woning in [woonplaats2] is op 13 december 2021 aan derde(n) geleverd voor een
koopsom van € 345.000,-. De man en de vrouw hebben ieder de helft van de verkoopopbrengst, na aftrek van kosten, van de notaris uitgekeerd gekregen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de beslissingen 1 en 2 betreft, en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de man gerechtigd is tot de gehele waarde c.q. verkoopopbrengst van de woning in [woonplaats2] , zonder gehouden te zijn enig bedrag ter zake met de vrouw te delen c.q. verrekenen, dan wel een zodanige beslissing te nemen ter zake de verrekening c.q. verdeling van de verkoopopbrengst van de woning in [woonplaats2] als het hof in goede justitie rechtvaardig (fair) oordeelt;
- te bepalen dat de vrouw met ingang van 14 januari 2019, dan wel 23 juli 2019, dan wel 21 februari 2020 tot en met september 2021, zijnde het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten, een gebruiksvergoeding van € 1.250,- per maand dient te voldoen, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen ingangsdatum, einddatum en hoogte van de vergoeding.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof het hoger beroep van de man, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de door de man opgeworpen grieven. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing onder 5 en voor zover er geen beslissing is genomen over de pensioenen, en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
- de man en de vrouw voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het bedrag dat nog op de bankrekening staat, te weten € 123.499,-, dan wel een zodanige beslissing met een zodanige verdeling van het saldo te nemen als het hof juist en redelijk acht;
- het Engelse pensioen, ook het voorhuwelijkse pensioen, onderdeel is van het te verdelen vermogen en dat dit bij helfte verdeeld moet worden en vast te leggen dat de man binnen twee weken na de te geven beschikking zijn gegevens hieromtrent aan de vrouw dient over te leggen zodat het pensioen verdeeld kan worden, althans het pensioen te verdelen zoals het hof dat juist en redelijk acht.
4.3
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissingDe rechtsmacht

5.1
De rechtbank heeft ten aanzien van alle verzoeken geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof is het daarmee eens en maakt dat oordeel na eigen onderzoek tot het zijne.
Het toepasselijke recht
5.2
Dat het Engelse recht dient te worden toegepast is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
5.3
Voor de inhoud van het Engelse recht verwijst het hof naar de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking daarover. Kort samengevat dient het hof te beoordelen in hoeverre sprake is van ‘matrimonial property’ enerzijds dan wel ‘non-matrimonial property’ anderzijds en hoe dit vermogen in de ‘ancillary relief’ (financiële afwikkeling) wordt betrokken. Daarbij dient een ‘fair’ resultaat te worden bereikt.
De schenkingen
5.4
Tussen partijen is in de kern in geschil of en zo ja, op welke wijze het aan de man op de lening van partijen bij de ouders van de man kwijtgescholden bedrag van in totaal € 308.000,- (verder ook te noemen: de schenkingen) in de financiële afwikkeling moet worden betrokken. Grieven I en II in het principaal hoger beroep en grieven I, II en III in het incidenteel hoger beroep hebben hier betrekking op.
5.5
Het meest verstrekkende standpunt van de man is dat de schenkingen toekwamen aan hem (en daarmee ‘non-matrimonial property’ waren) en dat de volledige overwaarde op de woning in Engeland alleen als gevolg van de schenkingen heeft kunnen ontstaan en daarom toekwam aan hem. Omdat de aankoop van de woning in [woonplaats2] volledig is gefinancierd vanuit de overwaarde van de woning in Engeland, komt ook de overwaarde van de woning in [woonplaats2] volledig toe aan hem, evenals het bedrag van € 123.499,- dat nog van de schenkingen resteert.
5.6
Het meest verstrekkende standpunt van de vrouw is dat de schenkingen door de ouders van de man aan partijen gezamenlijk zijn gedaan (en daarmee ‘matrimonial property’ waren), dat aan de man daarom geen vergoedingsrecht toekomt en dat de overwaarde van de woning in Engeland, en daarmee ook de overwaarde van de woning in [woonplaats2] , bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
5.7
Het hof zal in de eerste plaats ingaan op de vraag hoe de schenkingen moeten worden gekwalificeerd.
5.8
De vrouw stelt dat uit de mailwisseling tussen partijen en de ouders van de man van december 2012 (zie hiervoor onder 3.5 en 3.6) blijkt dat de ouders van de man de schenkingen aan partijen gezamenlijk hebben gedaan, althans dat dat hun bedoeling was en zo door partijen ook is begrepen.
5.9
Dit wordt door de man betwist. De man stelt dat het altijd de bedoeling van zijn ouders is geweest dat de schenkingen privé zouden blijven van hem. Hij wijst erop dat in alle akten van kwijtschelding een uitsluitingsclausule is opgenomen. De vrouw was daarvan volgens de man op de hoogte. Zij is bij het passeren van de eerste akte van kwijtschelding, ter gelegenheid van de aankoop van de woning op 29 juni 2012, aanwezig geweest. De man verwijst verder naar de door zijn ouders ten behoeve van deze procedure afgegeven schriftelijke verklaring van 30 januari 2021.
5.1
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling dat de ouders van de man de schenkingen aan partijen gezamenlijk hebben gedaan, althans dat dit hun bedoeling was, in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door de man, onvoldoende nader onderbouwd. In alle notariële akten van kwijtschelding is een uitsluitingsclausule opgenomen en vast staat dat de vrouw in elk geval bij de ondertekening van de eerste notariële akte van kwijtschelding aanwezig is geweest. Ondanks dat zij geen partij was bij die akte, moet zij daarom wel op de hoogte zijn geweest van het bestaan van de uitsluitingsclausule en daarmee van de bedoeling van de ouders van de man om de schenkingen alleen te doen toekomen aan de man. Uit de mailwisseling met de ouders van de man van december 2012, waar de vrouw naar verwijst, blijkt naar het oordeel van het hof niet uitdrukkelijk dat de ouders van de man, in weerwil van de in de notariële akten opgenomen uitsluitingsclausule, zouden hebben bedoeld de schenkingen ook aan de vrouw te willen doen. Die mailwisseling is in het licht van de uitsluitingsclausules in de akten van kwijtschelding en de schriftelijke verklaring van de ouders van de man van 30 januari 2021 dan ook onvoldoende om dat vast te kunnen stellen.
5.11
Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat de schenkingen in de vorm van de kwijtscheldingen ten bedrage van in totaal € 308.000,- alleen aan de man zijn gedaan. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat het geschonken bedrag naar Engels recht moet worden aangemerkt als ‘non-matrimonial property’.
5.12
De man heeft verder gesteld dat zijn ouders de woning in 2012 voor een bedrag van
£ 249.000,- aan partijen hebben verkocht, terwijl zij de woning in 2009 zelf hadden aangekocht voor een bedrag van £ 280.000,-. De aankoopprijs lag aldus volgens de man
£ 31.000,- (oftewel € 38.345,-) onder de marktwaarde en dat bedrag moet eveneens worden beschouwd als een schenking aan hem, die als ‘non-matrimonial property’ moet worden aangemerkt. Dat de koopprijs onder de marktwaarde lag, kwam volgens de man omdat met een koopsom van £ 249.000,- de overdrachtsbelasting nog net naar een lager tarief werd berekend.
5.13
De vrouw stelt dat de koopprijs van £ 249.000,- een zakelijke koopprijs was en dat van een schenking geen sprake was. De vrouw heeft deze stelling onderbouwd met een stuk waaruit blijkt dat in [plaats2] (Engeland) in de periode van aankoop van de woning door partijen 350 nieuwe, betaalbare woningen zijn gebouwd. Daardoor daalde de waarde van de bestaande woningen in [plaats2] volgens de vrouw.
5.14
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat partijen de woning in 2012 voor een bedrag hebben gekocht dat onder de marktwaarde lag, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende nader met stukken onderbouwd. Weliswaar staat vast dat de ouders van de man de woning in 2009 hebben aangekocht voor een bedrag van £ 280.000,-, maar zij hebben de woning pas drie jaar later verkocht aan partijen. Uit niets blijkt dat een bedrag van £ 249.000,- op dat moment geen reële koopprijs was. Evenmin is gebleken dat de ouders van de man met deze koopprijs een schenking beoogden. Van deze door de man gestelde schenking is geen schenkingsovereenkomst opgemaakt, terwijl dat ten aanzien van de andere schenkingen wel steeds is gedaan. Ook blijkt niet van een schenking van eenzelfde bedrag van de ouders van de man aan hun andere zoon [naam4] , terwijl uit de stukken blijkt dat de ouders steeds even grote schenkingen deden aan zowel de man als aan zijn broer. Ook als wel vast zou komen te staan dat de koopprijs van £ 249.000,- onder de marktwaarde lag en daarmee sprake zou zijn geweest van een schenking, staat niet vast dat deze schenking door de ouders van de man alleen aan hem is gedaan en niet ook aan de vrouw. Op grond van het vorenstaande is niet vast komen te staan dat er in 2012 een schenking van de ouders van de man aan de man van (omgerekend)
€ 38.345,- is geweest.
De woning in Engeland
5.15
Vervolgens moet worden beoordeeld of de woning in Engeland als ‘matrimonial property’ of als ‘non-matrimonial property’ moet worden aangemerkt.
5.16
De man stelt dat de woning in Engeland is aangekocht met uitsluitend ‘non-matrimonial property’, namelijk de geschonken gelden, en dat daarom de woning zelf als ‘non-matrimonial property’ moet worden beschouwd. Dat betekent in de optiek van de man dat de volledige overwaarde van de woning in Engeland toekomt aan hem.
5.17
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning in Engeland wel degelijk ‘matrimonial property’ was. De ouders van de man hebben niet de woning aan de man geschonken, maar hebben kwijtgescholden op de lening die partijen voor de aankoop daarvan bij hen zijn aangegaan. De vrouw wijst erop dat als partijen de woning elders zouden hebben gefinancierd, waartoe zij volgens haar op grond van hun inkomens in staat waren, de woning ook ‘matrimonial property’ zou zijn geweest. De overwaarde komt daarom in de optiek van de vrouw aan partijen samen toe.
5.18
Naar het oordeel van het hof leidt toepassing van het Engelse recht tot het oordeel dat de woning in Engeland ‘matrimonial property’ was. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het de echtelijke woning betrof, partijen de woning samen hebben aangekocht en daarvoor samen een geldlening zijn aangegaan bij de ouders van de man. Zij liepen daarmee ook samen het risico ten aanzien van de waardeontwikkeling van de woning. Dat de ouders van de man de geldlening nadien hebben kwijtgescholden, maakt niet dat de woning daarmee ‘non-matrimonial property’ is geworden. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij de aankoop van de woning of nadien zijn overeengekomen dat de (over)waarde van de woning uitsluitend zou toekomen aan de man. Het hof is gelet hierop van oordeel dat partijen samen gerechtigd waren tot de overwaarde van de woning in Engeland.
5.19
De man heeft zich, voor het geval het hof tot dit oordeel zou komen, subsidiair op het standpunt gesteld dat gelet op de omstandigheden van het geval uitgegaan moet worden van een aandeel van de man in de overwaarde van de woning in Engeland van 3/4e deel en een aandeel van de vrouw in die overwaarde van 1/4e deel, omdat volgens hem de overwaarde alleen door de schenkingen door zijn ouders heeft kunnen ontstaan. De vrouw heeft betwist dat dit een faire verhouding is.
5.2
Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op hetgeen de vrouw hierover heeft gesteld, niet gebleken dat de overwaarde tot stand is gekomen door de schenkingen door de ouders van de man. Het hof acht daarom de gerechtigdheid van de man en de vrouw tot ieder de helft van de overwaarde, in aanmerking nemend alle omstandigheden van het geval, een ‘faire’ verhouding en gaat daarvan uit.
Vergoedingsrecht
5.21
Vast staat dat de man met een bedrag van € 308.000,- vanuit ‘non-matrimonial property’ heeft geïnvesteerd in ‘matrimonial property’, namelijk de woning van partijen in Engeland. Om tot een fair resultaat te komen komt in die situatie de man naar het oordeel van het hof een vergoedingsrecht toe.
5.22
Vervolgens is aan de orde de vraag of de man een nominaal vergoedingsrecht heeft van € 308.000,- of dat dit vergoedingsrecht moet worden gerelateerd aan de waardestijging die op de woning in Engeland is gerealiseerd. Vast staat in dit verband dat de woning is aangekocht voor een bedrag van (omgerekend) € 308.000,- en door partijen is verkocht voor een bedrag van (omgerekend) € 456.100,-, zodat de totale waardestijging € 148.100,-bedroeg.
5.23
De man stelt dat de waardestijging van de woning in Engeland louter is gerealiseerd door de schenkingen die hij van zijn ouders heeft ontvangen en dat daarom bij de vaststelling van de hoogte van zijn vergoedingsrecht rekening moet worden gehouden met de waardestijging die met die schenkingen is gerealiseerd.
5.24
De vrouw betwist dat de waardestijging van de woning door de schenkingen van de ouders van de man is ontstaan. De waardestijging is volgens de vrouw ontstaan doordat de huizenprijzen zijn gestegen. Partijen hebben volgens de vrouw bovendien met eigen geld in de woning geïnvesteerd, onder meer om de kosten van vloerbedekking, raambekleding en tuininrichting te voldoen. De man betwist dat partijen eigen geld in de woning hebben geïnvesteerd.
5.25
Naar het oordeel van het hof bestaat geen aanleiding om het vergoedingsrecht van de man te relateren aan de waardestijging die op de woning in Engeland is gerealiseerd. Niet gebleken is dat de waardestijging van de woning het gevolg is van de schenkingen van de ouders van de man. Met die schenkingen is immers niet in de woning geïnvesteerd (met een eventueel waardestijging als gevolg), maar is afgelost op de lening die voor de aankoop van de woning was aangegaan. De man wordt daarvoor gecompenseerd door middel van het (in beginsel nominale) vergoedingsrecht. Ten aanzien van de waardestijging (van € 308.000,- naar € 456.100,-) acht het hof het aannemelijk dat dit een autonome waardestijging is, veroorzaakt doordat de huizenprijzen zijn gestegen. Het hof zal om tot een fair resultaat te komen daarom uitgaan van het nominale bedrag van € 308.000,-.
5.26
In het kader van de toepassing van het Engelse recht is de vraag gerezen of een behoeftigheid (‘need’) nog zou moeten leiden tot een andere uitkomst en partijen verschillen daarover van mening. Dat behoeftigheid (‘need’) bij de vrouw en [de minderjarige] nopen tot een andere uitkomst, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat zowel de man als de vrouw tijdens en na het huwelijk heeft gewerkt, waarbij zij in Engeland in een soortgelijke functie werkten. De vrouw is weliswaar op enig moment minder gaan werken om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen, maar de man heeft daartegen ingebracht dat ook hij een half jaar verlof heeft opgenomen om voor [de minderjarige] te zorgen. Van een traditioneel rollenpatroon lijkt dus geen sprake te zijn geweest. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw inmiddels een woning heeft kunnen aankopen waar zij met [de minderjarige] woont en dat de man kinderalimentatie voor [de minderjarige] voldoet. Naar het oordeel van het hof is, alles in aanmerking genomen, niet vast komen te staan dat de vrouw en [de minderjarige] zodanig behoeftig zijn dat ten aanzien van het vergoedingsrecht van de man in verband met de schenkingen van zijn ouders anders moet worden geoordeeld.
De woning in [woonplaats2]
5.27
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat de woning in [woonplaats2] moet worden aangemerkt als ‘matrimonial property’.
5.28
Vast staat de woning in [woonplaats2] inmiddels is verkocht en dat daarbij een verkoopopbrengst van € 345.000,- is gerealiseerd. Die verkoopopbrengst komt partijen gezamenlijk toe, ieder voor de helft.
De ancillary relief
5.29
Naast de hiervoor genoemde verkoopopbrengst van de woning in [woonplaats2] is er een saldo op de bankrekening van de man van € 123.499,-, waarvan vast staat dat dit het bedrag is dat – nadat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen zijn voldaan – nog resteert van de verkoopopbrengst van de woning in Engeland. Gelet op hetgeen hiervoor over de woning in Engeland is overwogen, komt dit bedrag aan partijen gezamenlijk toe.
5.3
Het gezamenlijke vermogen bedraagt aldus € 468.499,- (345.000,- + € 123.499,-). Op dat bedrag strekt in mindering het vergoedingsrecht van de man van € 308.000,-. Er resteert dan een te verdelen vermogen van € 160.499,- (€ 468.499,- minus € 308.000,-). Daarvan komt toe aan ieder van partijen een bedrag van € 80.249,50.
5.31
De man heeft aldus recht op een bedrag van in totaal € 388.249,50 (€ 308.000,- +
€ 80.249,50) en de vrouw heeft recht op een bedrag van in totaal € 80.249,50.
5.32
De man heeft reeds ontvangen een bedrag van in totaal € 295.999,- (te weten uit de verkoop van de woning in [woonplaats2] een bedrag van € 172.500,- en het saldo op zijn bankrekening van € 123.499,-). Dat betekent dat de man een bedrag van € 92.250,50 te weinig heeft ontvangen (€ 388.249,50 minus € 295.999,-).
5.33
De vrouw heeft uit de verkoop van de woning in [woonplaats2] reeds ontvangen een bedrag van € 172.500,-. Dat betekent dat de vrouw een bedrag van € 92.250,50 te veel heeft ontvangen (€ 172.500,- minus € 80.249,50).
5.34
Op grond van het vorenstaande zal het hof in het dictum van deze beschikking onder vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 92.250,50. Het hof acht dit een ‘fair’ resultaat.
Gebruiksvergoeding
5.35
De rechtbank heeft het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding vast te stellen ten aanzien van de woning in [woonplaats2] afgewezen. De man komt in de derde grief in het principaal hoger beroep op tegen dit oordeel. Hij stelt dat partijen ook naar Engels recht in beginsel voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het genot en het gebruik van een gemeenschappelijke woning en dat hem daarom een gebruiksvergoeding toekomt voor het gebruik van de woning door de vrouw.
5.36
De vrouw stelt dat het Engelse recht geen gebruiksvergoeding kent. Naar Engels recht is het volgens de vrouw gebruikelijk dat de man de lasten blijft voldoen van de woning waar de vrouw met het minderjarige kind woont. De vrouw vindt het opleggen van een gebruiksvergoeding bovendien niet ‘fair’, omdat ook [de minderjarige] met de vrouw in de woning woonde.
5.37
De vraag of het Engelse recht een gebruiksvergoeding kent, hoeft naar het oordeel van het hof in deze procedure niet te worden beantwoord. De omstandigheden van het geval brengen mee, dat – ook als het Engelse recht een gebruiksvergoeding zou kennen – het hof deze uit het oogpunt van fairness niet zal opleggen. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat partijen, toen zij hun relatie verbraken, met elkaar hebben afgesproken dat de vrouw met [de minderjarige] in de woning in [woonplaats2] zou blijven wonen en dat de man de voormalige huurwoning van partijen zou blijven huren. Partijen twisten over de vraag of en in hoeverre de vrouw heeft meebetaald aan de huur die de man voldeed. Dat is op grond van de overgelegde stukken voor het hof niet vast te stellen. Dat in aanmerking nemend, en mede gelet op het feit dat ook [de minderjarige] met de vrouw in de voormalige echtelijke woning verbleef, acht het hof het opleggen van een gebruiksvergoeding onder deze omstandigheden niet ‘fair’. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover de rechtbank het verzoek van de man daartoe heeft afgewezen.
De pensioenen van partijen in Engeland
5.38
De vrouw stelt zich in de vierde grief in het incidenteel hoger beroep op het standpunt dat de pensioenen van partijen in Engeland bij helfte tussen hen moeten worden verdeeld en verzoekt het hof te bepalen dat de man binnen twee weken na de beschikking van het hof de gegevens van zijn pensioen aan de vrouw dient te overleggen.
5.39
De man stelt dat inwoners van Engeland staatspensioen opbouwen (vergelijkbaar met het Nederlandse AOW-stelsel) en dat iedereen die meer dan de zogenaamde ‘low earnings limit’ verdient in dat jaar evenveel staatspensioen opbouwt. De man stelt dat partijen gedurende de jaren dat zij in Engeland woonden beiden een inkomen hadden dat de ‘lower earnings limit’ oversteeg en dat zij dus evenveel staatspensioen hebben opgebouwd. De man stelt bovendien dat het staatspensioen volgens de Engelse regelgeving niet verdeeld kan worden in geval van echtscheiding.
5.4
Ten aanzien van overige (niet staats)pensioenen geldt volgens de man dat de kosten van verdeling te hoog zijn om tot verdeling over te gaan. De man wijst op de brief van [naam7] van 11 januari 2022, waaruit blijkt dat de kosten € 3.605,- zijn. Dergelijke pensioenen kunnen volgens de man bovendien alleen maar worden verdeeld als daarover een uitspraak door een Engelse rechter is gedaan. Op basis van een uitspraak van een buitenlandse rechter, of een door parttijen in onderling overleg gesloten overeenkomst, wordt het pensioen niet verdeeld. De man wijst op de zinsnede: “However please note that if a pension sharing order is made then we can only accept an order made under a UK Court of Law (…)”.
5.41
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft weliswaar verzocht om de pensioenen van partijen te verdelen naar Engels recht, maar de man heeft gemotiveerd en onderbouwd weersproken dat dit in deze procedure kan. Niet duidelijk is of de door de man overgelegde brief van [naam7] van 11 januari 2022 betrekking heeft op het staatspensioen of op het overige pensioen (of op beide) en evenmin is duidelijk welke waarde dan in de verdeling zou moeten betrokken. Het hof beschikt over onvoldoende gegevens om een verdeling van de pensioenen naar Engels recht tot stand te kunnen brengen en kan niet meer doen dan partijen veroordelen om hun pensioenen te verdelen naar Engels recht. Partijen dienen dan zelf, zo nodig via een Engelse rechter, te bewerkstelligen dat hun pensioenen worden verdeeld.
5.42
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 30 juni 2021, voor zover het de beslissingen betreft die de rechtbank heeft genomen over de afwikkeling naar Engels recht van de vermogensbestanddelen van partijen in het kader van hun echtscheiding, maar uitsluitend voor zover het de beslissingen onder 2 en onder 5 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw in het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding van partijen naar Engels recht (de ancillary relief) aan de man dient te voldoen een bedrag van € 92.250,50;
en aanvullend beschikkende:
veroordeelt partijen om een verdeling van hun in Engeland opgebouwde pensioenrechten tot stand te brengen naar Engels recht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, O.E. Mulder en C. Coster, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 21 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.