ECLI:NL:GHARL:2023:281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
21-000316-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolging van een overheidslichaam (gemeente) en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vervolging van een gemeente in verband met een incident tijdens rioleringswerkzaamheden, waarbij een gasleiding werd beschadigd, wat leidde tot ontploffingen en brand in nabijgelegen woningen. De verdachte, een overheidslichaam, stelde dat zij strafrechtelijke immuniteit genoot, omdat het beheer van de riolering een exclusieve bestuurstaak zou zijn. Het hof oordeelde dat de gemeente geen strafrechtelijke immuniteit toekomt, omdat het beheer van de riolering niet uitsluitend aan haar is voorbehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente niet betrokken was bij de eigenmachtige handelingen van de medewerkers van de hoofdaannemer op de dag van het incident. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de dag van het incident nalatig heeft gehandeld. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000316-22
Uitspraak d.d.: 16 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen - na verwijzing door het hof Amsterdam bij beslissing van
22 november 2021 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2020 met parketnummer 13-994047-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [plaats] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door het hof Amsterdam - gewezen naar aanleiding van:
- het onderzoek op de terechtzitting van dit hof van 23 november 2022 en 16 januari 2023,
- het onderzoek op de terechtzitting van het hof Amsterdam van 14 september 2021 en
- het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam,
overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het primair tenlastegelegde tot een geldboete van € 80.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 3] , nu gebleken is dat die vordering reeds is voldaan.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door [vertegenwoordiger verdachte] , vertegenwoordiger van verdachte, en haar raadsman, mr. D.J.P. van Barneveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
In verband met de leesbaarheid van het arrest nummert het hof - evenals de rechtbank heeft gedaan - de in de tenlastelegging voorkomende gedachtestreepjes. Aldus gelezen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg is aan verdachte tenlastegelegd dat:
primairzij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 december 2015 tot en met 3 juni 2016, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, voorafgaand aan en/of tijdens graafwerkzaamheden op de [straat 1] op of zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden,
met betrekking tot het Project [project] de locatie rondom op de nieuw te plaatsen rioolput op de kruising van de [straat 1] en [straat 2] niet als knelpunt heeft aangemerkt, en/of
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, in elk geval met aanmerkelijke verwaarlozing van de in dezen geboden zorgvuldigheid, heeft gehandeld en/of heeft nagelaten te handelen, aangezien zij, en/of haar mededader(s)
1. geen, in elk geval onvoldoende onderzoek heeft/hebben gedaan naar de aard van de
tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen; en/of
2. geen (zogenaamde) thema- en/of detailkaarten (m.b.t. een aangetroffen onbekende
leiding heeft/hebben geraadpleegd; en/of
3. geen contact heeft/hebben opgenomen met de (juiste) netbeheerder van die leiding; en/of
4. ( vervolgens) een gasleiding als waterleiding heeft/hebben aangemerkt; en/of
5. deze leiding in de lengte heeft/hebben vrijgegraven; en/of
6. ( in strijd met het CROW250) met betrekking tot de onbekende leiding geen
beschermende maatregelen heeft/hebben genomen en/of niet met de
(graaf)werkzaamheden is/zijn gestopt; en/of
7. die (onbekende) leiding niet heeft/hebben omgelegd en/of heeft/hebben doen omleggen,
toen bleek dat die (onbekende) leiding lag op en/of zeer nabij de plek waar een rioolput
geplaatst moest worden; en/of
8. heeft/hebben besloten en/of toestemming heeft/hebben gegeven en/of heeft/hebben goed
gevonden om de te plaatsen rioolput in te korten, door het afzagen en/of verwijderen van
een of meer (rubberen) afdekring(en); en/of
9. die afgezaagde/ingekorte rioolput zeer nabij die leiding heeft/hebben geplaatst
10. die afgezaagde/ingekorte rioolput heeft/hebben afgedekt met een (betonnen) (put)deksel,
waarbij een/of meer openingen bij de aansluiting van die afgezaagde rioolput en
(put)deksel ontstonden en/of aanwezig waren; en/of
11. nadat bekend was dat genoemde onbekende leiding een gasleiding betrof, geen contact
heeft/hebben opgenomen met de (gas)netbeheerder; en/of
12. ( in strijd met het bestek) niet vooraf toestemming heeft/hebben gevraagd aan de
netbeheerder van de aangetroffen gasleiding om machinaal te graven binnen één meter
van de gasleiding; en/of
13. ( zeer) nabij die gasleiding machinaal heeft/hebben gegraven en/of gewerkt; en/of
14. met die graafmachine genoemde gasleiding heeft/hebben beschadigd, waardoor
gasuitstroom plaatsvond; en/of
15. ( in strijd met CROW250 aanbevolen methodiek) die (lekkende/beschadigde) gasleiding
heeft/hebben afgedekt met zand en/of een graafbak; en/of
16. ( in strijd met het CROW250) niet de brandweer en/of politie en/of andere hulpdienst(en)
over die gaslekkage heeft/hebben ingelicht en/of gewaarschuwd; en/of
17. niet, in elk geval niet adequaat heeft/hebben gereageerd op meldingen van gaslucht (in
woningen) door bewoners van de huizen gelegen aan de [straat 1] ; en/of
18. niet heeft/hebben gezorgd dat de bewoners van de huizen gelegen aan de [straat 1] de
woningen verlieten en/of dat de werknemers en/of bewoners en/of omstanders op
(50 meter) afstand bleven; en/of
19. ( in het geheel) geen voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen genomen heeft/hebben;
waardoor het aan haar, verdachtes, en/of haar mededader(s) schuld te wijten is dat (vervolgens) een of meer ontploffing(en) heeft/hebben plaatsgevonden en/of brand is ontstaan in een of meer woning(en) gelegen aan de [straat 1] nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] ,
terwijl er gemeen gevaar voor (overige) woning(en) en de in die woning(en) aanwezige huisraad, in elk geval een/of meer goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer ander(en), te weten de op dat moment in of nabij die woning(en) aanwezige bewoner(s) en/of andere zich in of nabij die woning(en) bevindende perso(o)n(en), is ontstaan;
subsidiairzij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 10 december 2015 tot en met 3 juni 2016, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, voorafgaand aan en/of tijdens graafwerkzaamheden op de [straat 1] op of zeer nabij de plek waar een rioolput geplaatst moest worden,
met betrekking tot het Project [project] de locatie rondom op de nieuw te plaatsen rioolput op de kruising van de [straat 1] en [straat 2] niet als knelpunt heeft aangemerkt, en/of
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, in elk geval met aanmerkelijke verwaarlozing van de in dezen geboden zorgvuldigheid, heeft gehandeld en/of heeft nagelaten te handelen, aangezien zij, en/of haar mededader(s)
1. geen, in elk geval onvoldoende onderzoek heeft/hebben gedaan naar de aard van de
tijdens de werkzaamheden aangetroffen leidingen; en/of
2. geen (zogenaamde) thema- en/of detailkaarten (m.b.t. een aangetroffen onbekende
leiding) heeft/hebben geraadpleegd; en/of
3. geen contact heeft/hebben opgenomen met de (juiste) netbeheerder van die leiding; en/of
4. ( vervolgens) een gasleiding als waterleiding heeft/hebben aangemerkt; en/of
5. deze leiding in de lengte heeft/hebben vrijgegraven; en/of
6. ( in strijd met het CROW250) met betrekking tot de onbekende leiding geen
beschermende maatregelen heeft/hebben genomen en/of niet met de
(graaf)werkzaamheden is/zijn gestopt; en/of
7. die (onbekende) leiding niet heeft/hebben omgelegd en/of heeft/hebben doen omleggen,
toen bleek dat die (onbekende) leiding lag op en/of zeer nabij de plek waar een rioolput
geplaatst moest worden; en/of
8. heeft/hebben besloten en/of toestemming heeft/hebben gegeven en/of heeft/hebben goed
gevonden om de te plaatsen rioolput in te korten, door het afzagen en/of verwijderen van
een of meer (rubberen) afdekring(en); en/of
9. die afgezaagde/ingekorte rioolput zeer nabij die leiding heeft/hebben geplaatst; en/of
10. die afgezaagde/ingekorte rioolput heeft/hebben afgedekt met een (betonnen) (put)deksel,
waarbij een/of meer openingen bij de aansluiting van die afgezaagde rioolput en
(put)deksel ontstonden en/of aanwezig waren; en/of
11. nadat bekend was dat genoemde onbekende leiding een gasleiding betrof, geen contact
heeft/hebben opgenomen met de (gas)netbeheerder; en/of
12. ( in strijd met het bestek) niet vooraf toestemming heeft/hebben gevraagd aan de
netbeheerder van de aangetroffen gasleiding om machinaal te graven binnen één meter
van de gasleiding; en/of
13. ( zeer) nabij die gasleiding machinaal heeft/hebben gegraven en/of gewerkt; en/of
14. met die graafmachine genoemde gasleiding heeft/hebben beschadigd, waardoor
gasuitstroom plaatsvond; en/of
15. ( in strijd met CROW250 aanbevolen methodiek) die (lekkende/beschadigde) gasleiding
heeft/hebben afgedekt met zand en/of een graafbak; en/of
16. ( in strijd met het CROW250) niet de brandweer en/of politie en/of andere hulpdienst(en)
over die gaslekkage heeft/hebben ingelicht en/of gewaarschuwd; en/of
17. niet, in elk geval niet adequaat heeft/hebben gereageerd op meldingen van gaslucht (in
woningen) door bewoners van de huizen gelegen aan de [straat 1] ; en/of
18. niet heeft/hebben gezorgd dat de bewoners van de huizen gelegen aan de [straat 1] de
woningen verlieten en/of dat de werknemers en/of bewoners en/of omstanders op
(50 meter) afstand bleven; en/of
19. ( in het geheel) geen voorzorgs- en/of veiligheidsmaatregelen genomen heeft/hebben
waarna (op 3 juni 2016) een of meer ontploffing(en) heeft/hebben plaatsgevonden en/of brand is ontstaan in een of meer woning(en) gelegen aan de [straat 1] nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] ,
waardoor het aan haar, verdachtes, en/of haar mededader(s) schuld te wijten is dat als gevolg van die ontploffing en/of brand die woning(en) en/of gebouw(en) is/zijn vernield en/of beschadigd,
terwijl er gemeen gevaar voor (overige) woning(en) en de in die woning(en) aanwezige huisraad, in elk geval een/of meer goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer ander(en), te weten de op dat moment in of nabij die woning(en) aanwezige bewoner(s) en/of andere zich in of nabij die woning(en) bevindende perso(o)n(en), is ontstaan.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, omdat de [verdachte] ter zake van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde strafrechtelijke immuniteit geniet, voor zover haar wordt verweten dat zij haar taken als opdrachtgever en toezichthouder niet goed/naar behoren zou hebben uitgevoerd. Volgens de raadsman is het beheer van de riolering een exclusieve bestuurstaak van de [verdachte] .
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad heeft in het arrest "Pikmeer II" van 6 januari 1998 (NJ 1998, 367,
ECLI:NL:HR:1998:AA9342) het criterium voor strafrechtelijke immuniteit van decentrale overheden nader vormgegeven en bepaald dat de strafrechtelijke immuniteit van een openbaar lichaam als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Grondwet slechts dan dient te worden aangenomen als de desbetreffende (verweten) gedragingen naar hun aard en gelet op het wettelijke systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. In andere gevallen is er wegens de te betrachten gelijkheid tussen overheidslichamen en natuurlijke personen geen aanleiding immuniteit aan het openbaar lichaam te verlenen.
Het hof stelt vast dat de [verdachte] een openbaar lichaam is in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet. Het hof zal daarom de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de [verdachte] dienen te toetsen aan de hand van het hiervoor weergegeven Pikmeer II-criterium.
Bij de beantwoording van de vraag of een gemeente strafrechtelijke immuniteit toekomt moet allereerst worden beoordeeld of het handelen van een gemeente kan worden aangemerkt als een gedraging die is voorbehouden aan haar bestuursfunctionarissen in het kader van de uitvoering van een haar opgedragen taak.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) luidt:

1. De gemeenteraad of burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.

Artikel 10.33, tweede lid, van de Wm luidt:

2. In plaats van een openbaar vuilwaterriool en een inrichting als bedoeld in het eerste lid kunnen afzonderlijke systemen of andere passende systemen in beheer bij een gemeente, waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het beheer is belast, worden toegepast, indien met die systemen blijkens het gemeentelijk rioleringsplan eenzelfde graad van bescherming van het milieu wordt bereikt.

Artikel 1.1, eerste lid, van de Wm luidt - voor zover hier van belang - :
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast.
Uit voormeld tweede lid van artikel 10.33 van de Wet milieubeheer en de definitie van het begrip ‘openbaar vuilwaterriool’, zoals omschreven in voormeld eerste lid van artikel 1.1 van de Wm, volgt dat ook andere rechtspersonen dan de gemeente met de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en het beheer van de riolering kunnen worden belast. Dit volgt ook uit
§3 Schets van huidige watertaken en verantwoordelijkheden in het stedelijk gebiedvan de memorie van toelichting kamerstukken 2005-2006, 30578, nr. 3, betreffende wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wm in verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken), waarin op pag. 3 en 4 - voor zover hier van belang - is vermeld:

algemeen

De zorg voor het water in het stedelijk gebied kent verschillende facetten. Het gaat enerzijds om het beheer van oppervlaktewater in stedelijk gebied. Anderzijds om de inzameling en afvoer van afvalwater en hemelwater. Daarnaast spelen er grondwaterproblemen. Dit vereist een scala van maatregelen om het water in al zijn facetten te sturen en, voor zo ver dat al mogelijk is, te beheersen. Die maatregelen behoren niet tot de verantwoordelijkheid van één partij. Naar gelang het type probleem en het soort maatregelen dienen deze getroffen te worden door de gemeente, het waterschap, de provincie of een private partij. In de huidige wetgeving is voor deze partijen al een aantal taken en verantwoordelijkheden vastgelegd die hieronder worden beschreven.

gemeenten

Verder zijn gemeenten, op grond van de Wm, belast met de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het doelmatige transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen hun grondgebied gelegen percelen (art. 10.33 Wm). De zorgplicht omvat twee elementen:
de aanleg van riolering en vervolgens een adequaat beheer van deze voorzieningen.
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor weergegeven wettelijk systeem en de hiervoor weergegeven parlementaire behandeling volgt dat het beheer van de riolering
geenexclusieve bestuurstaak is van een gemeente, zo ook niet van de [verdachte] . Dat brengt mee dat aan verdachte geen strafrechtelijke immuniteit toekomt. Daarom acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de [verdachte] als verdachte. Het andersluidende verweer van de raadsman wordt verworpen.

Vaststelling feiten

Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In opdracht van de [verdachte] (verdachte) diende het rioolstelsel nabij de [straat 1] te [plaats] vervangen te worden. Voor deze rioleringswerkzaamheden moest onder meer een rioolput worden geplaatst in de grond ter hoogte van de kruising [straat 1] met de
[straat 2] nabij de woning [straat 1] nummer [nummer 1] . Deze rioolput moest onder meer op de riolering van de woningen [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] worden aangesloten. De hoofdaannemer van deze rioleringswerkzaamheden was [nummer 2] (hierna te noemen: medeverdachte). Door medeverdachte zijn hiervoor werknemers ingehuurd van [bedrijf 1] . Deze werknemers hebben onder gezag van de werknemers van medeverdachte werkzaamheden uitgevoerd. Voor aanvang van de rioleringswerkzaamheden is een bestek opgemaakt tussen verdachte als opdrachtgever en medeverdachte als hoofdaannemer. Het bestek is een overeenkomst tussen beide partijen waarin onder meer afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. In het bestek is afgesproken (dossierpagina 408) dat voor mechanisch graven binnen één meter van leidingen toestemming moet worden gevraagd aan de betreffende leidingbeheerder, in casu [rioolbeheerder] , rioolbeheerder in dienst van verdachte. Hierbij moet leidingbeheerder [rioolbeheerder] toezien of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de juiste voorschriften.
Op 30 mei 2016 zijn de werknemers gestart met het graven van een gat in de grond ter hoogte van genoemde kruising om de rioolput te kunnen plaatsen. Voorafgaand hieraan zijn ter plaatse door werknemers van medeverdachte, in de personen van
[werknemer 1] en [werknemer 2] , proefsleuven gegraven om de exacte ligging van kabels en leidingen in de grond te kunnen vaststellen. Tijdens het graven op deze locatie werden leidingen in de grond waargenomen. Voordat men begon met het graven van deze proefsleuven, hadden de werknemers de beschikking over de klic-tekening betreffende de ligging van kabels en leidingen op deze graaflocatie. Deze tekening is op een geplastificeerd A4-tje afgedrukt. Het betrof een zogenaamde verzamelkaart. Hierop waren niet alleen alle kabels, maar ook alle leidingen zichtbaar. Hierdoor was deze kaart onoverzichtelijk. Tevens waren de diameters van de verschillende leidingen hierop moeilijk af te lezen. Nadat de aanwezige leidingen handmatig waren vrij gegraven, is met een graafmachine nabij deze leidingen een gat gegraven om hierin de kunststof rioolput te kunnen plaatsen. Tijdens het graven van genoemde proefsleuven kwamen [werknemer 2] en [werknemer 1] een leiding tegen vlak bij de plek waar de rioolput geplaatst moest worden. Zij wisten niet goed wat voor leiding dit was. Volgens de verklaringen van [werknemer 2] en [werknemer 1] stond op genoemde Klic-tekening een waterleiding ingetekend. Zij zijn toen ervan uitgegaan met een waterleiding te maken te hebben. Toen de rioolput geplaatst zou worden, is door [werknemer 1] , [werknemer 2] en [rioolbeheerder] vastgesteld dat de betreffende leiding erg dicht, namelijk binnen één meter, lag bij de te plaatsen rioolput. Hierop heeft [rioolbeheerder] , in de veronderstelling met een waterleiding te maken te hebben, contact opgenomen met waterleidingbedrijf [bedrijf 2] en dit bedrijf gevraagd hoe hiermee om te gaan. [rioolbeheerder] heeft deze leiding niet laten omleggen, omdat [bedrijf 2] als oplossing had aangegeven dat er een bescherming tussen de put en de leiding geplaatst kon worden, waardoor de werkzaamheden niet uitgesteld behoefden te worden (dossierpagina 159). Voordat de rioolput werd geplaatst, zijn er zogenaamde ballonen geplaatst in de rioolbuizen die op deze rioolput aangesloten moesten worden. Deze ballonnen moesten ten tijde van het plaatsen van de rioolput de toeleidende rioolbuizen zand- en waterdicht afsluiten. Tevens werd besloten de hoogte van de te plaatsen kunststof rioolput in te korten, zodat het betonnen deksel onder de betreffende, als waterleiding beschouwde, leiding doorgeplaatst kon worden. Deze rioolput was aan de bovenzijde voorzien van een rubberen afdichtring, die, nadat hierop het betonnen putdeksel was geplaatst, het riool zand- en waterdicht moest afsluiten. Bij het inkorten van de rioolput is deze rubberen afdichtring verwijderd. Hierdoor zijn er na het plaatsen van het betonnen deksel openingen tussen de rioolput en het putdeksel ontstaan, waardoor het riool niet meer zand- en waterdicht was. De rioolput kon op 30 mei 2016 nog niet op het riool van de woningen [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] worden aangesloten, omdat hulpstukken ontbraken om de rioolbuizen op de rioolput aan te kunnen sluiten.
Op 3 juni 2016 zijn genoemde hulpstukken geleverd en is de rioolput door de werknemers aangesloten op de riolering van de woningen [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] . Deze riolering liep dood ter hoogte van woning nummer [nummer 2] . Hierna hebben werknemers de ballon in deze riolering verwijderd. Op dat moment stond de riolering van de woningen [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in verbinding met de nieuw geplaatste rioolput. [werknemer 1] verklaart rond het moment van het uitgraven van de locatie waar een hulpstuk geplaatst moest worden, een gasleiding tegen te zijn gekomen, die gelet op de diameter overeen kwam met de leiding direct naast de rioolput waarvan eerder werd vermoed dat dit een waterleiding was. Tevens verklaart [werknemer 1] dat hij hierdoor het vermoeden kreeg dat deze leiding direct naast de rioolput een gasleiding betrof en geen waterleiding. Hierop zijn de werknemers doorgegaan met de mechanische werkzaamheden, zonder contact op te nemen met de netbeheerder van deze gasleiding, genaamd [medeverdachte] . De werknemers hebben geen toestemming gevraagd aan leidingbeheerder [rioolbeheerder] of zij binnen één meter van deze leiding machinaal verder mochten graven, terwijl dit wel vooraf in het bestek was overeengekomen. De werknemers hebben [rioolbeheerder] evenmin ingelicht over hun vaststelling dat de aangetroffen leiding vermoedelijk niet een waterleiding, maar een gasleiding betrof. Omstreeks 16:00 uur die dag heeft [werknemer 1] de machinist van de aanwezige graafmachine, [werknemer 3] , in dienst van [bedrijf 1] , opdracht gegeven het gat waar de rioolput in was geplaatst aan te vullen met zand. De werknemers van medeverdachte hebben [werknemer 3] niet over de nabijheid van de gasleiding bij de rioolput ingelicht. Bij deze werkzaamheden heeft [werknemer 3] op enig moment met de graafbak zand van het betonnen deksel van de rioolput afgeschraapt. Hierbij heeft hij met de punt van de graafbak de mof van de betreffende gasleiding direct naast deze rioolput geraakt waarbij die leiding is beschadigd. Direct hierop hoorden de werknemers gesis. Vervolgens hebben de werknemers deze beschadigde leiding afgedekt met zand en met de bak van de graafmachine. Hierop is netbeheerder [medeverdachte] door [werknemer 2] gebeld met de melding van graafschade aan een gasleiding, waarbij een gaslek is ontstaan. In dat gesprek is aangegeven dat het lek is gedicht middels een “bak zand”. Er wordt niet vermeld dat het gaslek zich bevindt in de onmiddellijke nabijheid van een niet (geheel) afgesloten rioolput. [medeverdachte] heeft naar aanleiding van genoemde melding niet de brandweer gebeld, maar een monteur naar de plaats van de gaslekkage gestuurd.
Na beschadiging van genoemde leiding werd er door meerdere bewoners in en bij de woningen aan de [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] een gaslucht geroken. Het gas heeft na het beschadigen van de leiding een weg kunnen vinden van de plek van de lekkage naar de direct hiernaast gelegen rioolput en het hiermee verbonden riool van de woningen aan de [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] . Hierbij is dit gas onder meer door de watersloten van het toilet en de wasbak de woningen binnengedrongen.
Op 3 juni 2016 omstreeks 17:45 uur arriveerde [monteur] , monteur van netbeheerder [medeverdachte] , naar aanleiding van voormelde melding van [werknemer 2] . Na aankomst heeft [monteur] de werknemers gevraagd of het gas het riool was ingelopen en heeft hij een gasmeting verricht in de direct naast de beschadigde gasleiding liggende rioolput. Hier heeft de monteur 85% volume gas gemeten. Hierop heeft de monteur meteen de brandweer gebeld. Vrijwel direct hierna hebben meerdere ontploffingen in de woningen gelegen aan de [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] plaatsgevonden waarna brand is uitgebroken. Als gevolg van de ontploffingen en brand zijn de woningen aan de [straat 1] [nummer 1] tot en met [nummer 2] verwoest of onherstelbaar beschadigd. Voorts waren in en nabij de betrokken woningen meerdere personen aanwezig.

Vrijspraak

Gelet op de hiervoor vermelde vastgestelde feiten overweegt het hof het navolgende.
Er was met betrekking tot dit project, gelet op het bestek/samenwerkingsovereenkomst, sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte
[nummer 2]
Voor wat betreft de situatie op 30 mei 2016 werd door beide verdachten gezamenlijk ten onrechte vastgesteld dat een blootgelegde leiding een waterleiding zou zijn en niet een gasleiding. Aangezien men kon beschikken over betere informatie op grond waarvan wel vastgesteld kon worden dat het wel degelijk een gasleiding betrof, hebben zij beiden zeer onzorgvuldig gehandeld door die betere informatie toen niet te raadplegen.
Toen op de ochtend van 3 juni 2016 door werknemers van medeverdachte [nummer 2] werd vastgesteld dat de betreffende leiding wel degelijk een gasleiding betrof, ontstond een geheel nieuwe situatie. Vanaf dat moment is door medewerkers van medeverdachte [nummer 2] geheel eigenmachtig opgetreden en hebben zij niet de netbeheerder (medeverdachte) [medeverdachte] ingelicht, maar ook niet verdachte en zijn zij zelfstandig doorgegaan met de werkzaamheden. Er was dus vanaf dat moment geen sprake meer van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (medeverdachte) [nummer 2] Dit eigenmachtig optreden van (de medewerkers van medeverdachte) [nummer 2] was voor verdachte ook niet voorzienbaar.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voor de vraag of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan uitsluitend gekeken moet worden naar hetgeen zich op
3 juni 2016 heeft voorgedaan.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat verdachte op 3 juni 2016 op geen enkele wijze betrokken is geweest bij hetgeen zich die dag heeft voorgedaan, zodat niet kan worden bewezen dat zij op 3 juni 2016 grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, in elk geval met aanmerkelijke verwaarlozing van de in dezen geboden zorgvuldigheid, heeft gehandeld en/of heeft nagelaten.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte zowel van het primair als van het subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Gebleken is dat de benadeelde partij zich ter zake van het tenlastegelegde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg gedeeltelijk is toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering gehandhaafd.
Nu aan de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl ter zake daarvan evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, kan de vordering tot schadevergoeding in de strafzaak niet worden behandeld en dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel
361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Gebleken is dat de benadeelde partij zich ter zake van het tenlastegelegde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl ter zake daarvan evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, kan de vordering tot schadevergoeding in de strafzaak niet worden behandeld en dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel
361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Gebleken is dat de benadeelde partij zich ter zake van het tenlastegelegde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen.
Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl ter zake daarvan evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, kan de vordering tot schadevergoeding in de strafzaak niet worden behandeld en dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel
361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 16 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.