ECLI:NL:GHARL:2023:3123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.312.027/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij over minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van een minderjarige, geboren uit een minderjarige moeder. De moeder, die op het moment van de geboorte nog minderjarig was, had geen gezag over haar kind. De kinderrechter had eerder de gecertificeerde instelling (GI) belast met de voogdij over de ongeboren minderjarige. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de voogdij aan haar moeder (de oma) toe te kennen, omdat zij van mening is dat de GI in het afgelopen jaar onvoldoende heeft gedaan om de belangen van de minderjarige te behartigen. Het hof heeft vastgesteld dat de GI in feite niet adequaat heeft gefunctioneerd en dat de oma zich het afgelopen jaar actief heeft ingezet voor de zorg en opvoeding van de minderjarige. Ondanks deze tekortkomingen heeft het hof besloten dat het in het belang van de minderjarige is dat de GI belast blijft met de voogdij. Het hof benadrukt de noodzaak van een onafhankelijke derde om de opvoedsituatie te monitoren en de rol van de vader te concretiseren. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland is bekrachtigd, waarbij het hof het belang van de minderjarige vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.027/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 534706)
beschikking van 6 april 2023
inzake
[verzoekster](de oma, van moederszijde),
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [de moeder](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
kantoorhoudend te Almere.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 juni 2022;
- een e-mailbericht namens de oma van 1 juli 2022;
- een brief van de GI van 5 juli 2022;
- een brief van de raad van 5 juli 2022;
- een journaalbericht namens de oma van 27 juli 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de oma van 12 augustus 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 29 september 2022;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. De oma is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de moeder is verschenen. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de GI zijn [naam2] en [naam3] verschenen. [de vader] ( [de vader] ), die door het hof in deze procedure als informant is aangemerkt, is ook verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2022 [de minderjarige] geboren. De moeder was op dat moment en is ook nu nog minderjarig, waardoor zij onbevoegd is tot het uitoefenen van het gezag over [de minderjarige] . [de vader] is de biologische vader van [de minderjarige] .
3.2
De moeder heeft van maart 2011 tot maart 2014 onder toezicht gestaan. Bij beschikking van 19 augustus 2021 is de moeder onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is daarna niet meer verlengd.
3.3
De moeder woont sinds februari 2023 met [de minderjarige] in een moeder-kindhuis. Daarvoor woonde de moeder met [de minderjarige] bij de oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de GI belast met de voogdij over de destijds nog ongeboren [de minderjarige] .
4.2
De moeder komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat de oma wordt belast met de voogdij over [de minderjarige] .
4.3
De raad heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De GI heeft ter zitting haar standpunt kenbaar gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn onbevoegd tot het gezag minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.
Ingevolge artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
5.2
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de GI in het afgelopen jaar in feite geen uitvoering heeft gegeven aan de voogdijmaatregel. Pas sinds eind januari 2023 voert de GI effectief en daadwerkelijk de voogdijmaatregel uit en is er een jeugdbeschermer betrokken die contact heeft met de moeder (en [de vader] ). Voordien is er door de GI praktisch niets gedaan, was de GI bij vragen niet of nauwelijks bereikbaar en zijn er achtereenvolgens drie verschillende jeugdbeschermers betrokken geweest. Hoewel de GI mogelijk weinig te verwijten valt vanwege de personele overbelasting en het hof daar tot op zekere hoogte begrip voor kan hebben, acht het hof deze gang van zaken uiterst kwalijk. In het bijzonder vanwege de zorgen die in het raadsrapport en door de kinderrechter zijn geuit en de kwetsbaarheid van de situatie. Zo is door de raad gewezen op de spanningen tussen de moeder en de oma en de consequenties die deze in het verleden hebben gehad, de noodzaak dat een neutrale derde gezagsbeslissingen over en in het belang van [de minderjarige] neemt en het belang van veilig en stabiel contact tussen [de vader] en [de minderjarige] . Daar komt bij dat [de minderjarige] vanwege zijn zeer jonge leeftijd uiterst kwetsbaar is en de moeder zich na een turbulente jeugd nog volop in haar ontwikkeling richting volwassenheid bevindt. Het is het hof gebleken dat de moeder (met behulp van de oma en de ambulant begeleider van de moeder van de [naam4] ) door de afwezigheid van de GI zelfstandig een plek heeft geregeld in het moeder-kindhuis en met [de vader] met vallen en opstaan heeft gezocht naar een weg om het contact tussen hem en [de minderjarige] vorm te geven. In de praktijk heeft niet de GI, maar de oma met de ambulant begeleider zich het afgelopen jaar het meest ingezet om de moeder daar waar nodig te ondersteunen in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Daarmee is de realiteit dat de GI, als de door de kinderrechter aangewezen voogd over een baby, naar het oordeel van het hof in het eerste levensjaar van [de minderjarige] onvoldoende zijn belangen heeft behartigd. De opdracht die door de kinderrechter is meegegeven, heeft de GI in het afgelopen jaar pijnlijk laten liggen.
5.3
Dat neemt niet weg dat het hof het in het belang van [de minderjarige] acht dat de GI ondanks alles belast blijft met de voogdij. Het hof acht het noodzakelijk dat een onafhankelijke derde betrokken blijft om de opvoedsituatie van [de minderjarige] te monitoren (de moeder wordt binnenkort meerderjarig en zal vanuit het moeder-kindhuis doorstromen naar een zelfstandige woning) en, dit weegt voor het hof zwaar mee, de rol van [de vader] in zijn leven te concretiseren. Hoewel wordt gezien dat de moeder [de minderjarige] goed en liefdevol verzorgt, er geen grote zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en haar relatie met de oma het afgelopen jaar stabiel is geweest, heeft [de vader] formeel nog altijd geen positie in het leven van [de minderjarige] en is een stabiele omgangsregeling niet van de grond gekomen. Het hof acht het voor de verdere identiteitsontwikkeling - en daarmee de persoonlijke ontwikkeling - van [de minderjarige] onder andere van belang dat de rol van [de vader] juridisch wordt bevestigd (erkenning en wellicht in de toekomst gezag) en dat er een uitvoerbare omgangsregeling wordt vastgelegd die wordt nagekomen. Ondanks de inspanningen in het afgelopen jaar is dit (nog) niet gelukt met het gevolg dat er tussen [de vader] en [de minderjarige] in het eerste levensjaar meermaals een aantal maanden geen contact is geweest. Het is aan de GI om op dit punt actie te ondernemen. Ter zitting is het hof gebleken dat er inmiddels sinds kort een voogd is aangewezen die met alle betrokkenen kennis heeft gemaakt en het hof heeft de hoop dat zij de komende tijd voor betrokkenen beschikbaar blijft.
5.4
De oma stelt dat het het meest voor de hand ligt om haar met de voogdij over [de minderjarige] te belasten om zijn belangen te behartigen, wat het hof zich gebaseerd op de ervaringen in het afgelopen jaar kan voorstellen. Het hof ziet dat de oma zich het afgelopen jaar heeft ingezet voor [de minderjarige] en een belangrijk persoon is in het leven van de moeder en daarmee ook in het leven van [de minderjarige] . Alles overwegende is het hof echter van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat een neutrale derde, de GI, met de voogdij is en blijft belast. Het hof heeft te veel twijfels of de oma voldoende in staat zal zijn om tegenwicht te bieden aan de moeder als haar wensen tegengesteld zijn aan de belangen van [de minderjarige] en is bovendien van oordeel dat dit niet altijd van haar kan worden verlangd. De oma blijft immers ook nog altijd moeder van de moeder en heeft in die verhouding ook een belangrijke taak. Daarbij overweegt het hof dat het de oma, ondanks haar inspanningen, niet is gelukt om een structurele omgangsregeling op te starten en dat [de vader] nog geen formele rol heeft in het leven van [de minderjarige] , terwijl dit heel belangrijke zaken zijn voor [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat de GI in ieder geval op deze punten beter in staat is om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen.
5.5
Kortom, het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten. De GI blijft daarmee belast met de voogdij over [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
15 maart 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en C. Coster, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.