ECLI:NL:GHARL:2023:3124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.311.958/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen omgangsregeling in verband met huiselijk geweld en veiligheid van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, had verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, verweerster in het principaal hoger beroep, het verzoek van de vader had afgewezen en zelf om ontzegging van het omgangsrecht vroeg. Het hof heeft vastgesteld dat de veiligheid van het kind onvoldoende gewaarborgd is, gezien de geschiedenis van huiselijk geweld van de vader richting de moeder. Het hof heeft daarbij verwezen naar de impact van getuige zijn van huiselijk geweld, wat gelijk staat aan het zijn van slachtoffer. De vader heeft in het verleden meerdere keren geweld gepleegd en is hiervoor veroordeeld. Ondanks zijn verzoek om een begeleide omgangsregeling, heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de agressieproblematiek van de vader en dat de veiligheid van het kind voorop moet staan. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling is afgewezen. De moeder's verzoek om de vader het recht op omgang te ontzeggen is eveneens afgewezen, maar het hof houdt de mogelijkheid open voor toekomstige verzoeken indien de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.958/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 454608)
beschikking van 6 april 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat voorheen: mr. C. Hofmans te Amsterdam,
huidige advocaat: mr. L.D. Weerkamp te Amsterdam,
en
[verweerster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Flantua te Lelystad.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Lelystad.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad en locatie Almere, van 27 mei 2019, 23 februari 2021 en 11 maart 2022 (de laatstgenoemde beschikking hierna verder te noemen: de bestreden beschikking) uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 10 juni 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 18 juli 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 5 augustus 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 27 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is eveneens verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Mr. Weerkamp heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Weerkamp, met instemming van de wederpartij, een productie overgelegd, te weten een brief van [naam3] van 29 november 2021.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels geëindigde relatie van de vader en de moeder is [in] 2014 [de minderjarige] geboren.
3.2
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] te bepalen, afgewezen. Het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, is eveneens afgewezen. Daarnaast is bepaald dat de vader vier keer per jaar een kaartje naar [de minderjarige] stuurt in februari, mei, september en december en dat de moeder binnen een maand na ontvangst van dat kaartje de vader per e-mail informeert en een foto van [de minderjarige] meestuurt.
4.2
De vader komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven zien enkel op de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat als omgangsregeling zal gelden dat:
- [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen bij de vader logeert van vrijdagmiddag uit school tot zaterdag 18.00 uur. Veertien dagen later is [de minderjarige] van zaterdag 9.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader;
- [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen op woensdagmiddag bij de vader is, waarbij de vader [de minderjarige] van school ophaalt;
- [de minderjarige] eerste kerstdag bij de ene ouder en tweede kerstdag bij de andere ouder is. In de even jaren is [de minderjarige] met oud en nieuw bij de vader vanaf oudejaarsdag 16.00 uur tot de volgende dag. In de oneven jaren is [de minderjarige] in de ochtend op oudejaarsdag bij de vader en vanaf 16.00 uur bij de moeder;
- de vader en de moeder over overige vrije dagen, feestdagen en/of vakantiedagen samen overleg zullen hebben;
- althans een door het hof te bepalen regeling.
4.3
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt om een begeleide omgangsregeling te bepalen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van de omgangsregeling te bekrachtigen. De moeder is op haar beurt met één grief in hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen en opnieuw rechtdoende dat verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd, is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.3
Op 1 maart 2016 is in Nederland in werking getreden het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul). Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en waarin aandacht wordt besteed aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld.
In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van de omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
5.4
In de Nederlandse wetgeving op het gebied van omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen/mannen of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel (expliciet) moet (gaan) doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een omgangsregeling in het belang van het kind is. Voor het hof betekent dit dat het bij de beslissingen over de omgang er rekening mee zal houden dat de rechten en de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] gewaarborgd zijn.
5.5
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de relatie van de ouders werd gekenmerkt door verbale en fysieke agressiviteit van de vader richting de moeder. De moeder heeft meerdere malen aangifte gedaan en de vader is hiervoor in ieder geval twee keer veroordeeld tot een taakstraf. Ook is aan hem een contact- en gebiedsverbod opgelegd. De moeder volgt inmiddels al vier jaar EMDR-therapie vanwege een posttraumatische stressstoornis. Duidelijk is verder dat [de minderjarige] getuige is geweest van de agressie en het geweld van de vader. Hierover wenst het hof te benadrukken dat, zoals de raad ter zitting heeft verklaard, inmiddels bekend is dat getuige zijn van huiselijk geweld qua impact gelijk staat aan het zijn van slachtoffer daaraan. Om het huiselijk geweld te verwerken heeft [de minderjarige] een traject gevolgd bij praktijk [naam2] . Hoewel de behandeling van [de minderjarige] bij [naam2] inmiddels is afgesloten en ervoor nu geen redenen worden gezien voor een verdere behandeling, blijkt dat [de minderjarige] nog altijd uiterst heftig reageert als het over de vader gaat. Zo zorgen de kaartjes die de vader verstuurt voor boosheid en verdriet bij [de minderjarige] . Ondanks het feit dat de vader dit weet, wenst hij het verleden achter zich te laten, met een schone lei te beginnen en de omgang tussen hem en [de minderjarige] onder begeleiding op te starten.
5.6
Het hof is van oordeel dat er, voordat nagedacht kan worden over het starten van een omgangsregeling, duidelijkheid moet zijn over wat de agressieproblematiek van de vader betekent voor de veiligheid van [de minderjarige] . Al in de eerste tussenbeschikking van de rechtbank van 27 mei 2019 is er bij de vader op aangedrongen een hulpverleningstraject te starten op het gebied van agressieregulatie bij [naam3] . Gedurende het verdere verloop van de procedure in eerste aanleg heeft de vader echter onvoldoende inzicht geboden in het verloop van zijn behandeling. Ook in hoger beroep is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende gebeurd. Pas tijdens de mondelinge behandeling is namens de vader een brief van [naam3] van 29 november 2021 overgelegd. Hieruit blijkt kort gezegd dat de vader een behandeling heeft gevolgd bij [naam3] en dat deze is afgesloten. Over de inhoud en het resultaat van de behandeling of de reden van de afsluiting blijkt niets. Ook ter zitting heeft de vader hierover geen verdere verklaring kunnen dan wel willen afleggen. Het hof is er niet van overtuigd dat de vader in de nabije toekomst wel (verdere) behandeling voor zijn agressieproblematiek zal ondergaan, aangezien hij ter zitting heeft verklaard niet te weten waar hij hulp voor nodig heeft en bovendien niet inziet dat [de minderjarige] nog altijd de gevolgen van het huiselijk geweld zou kunnen ondervinden. Daar komt nog bij dat het hof van oordeel is dat als een omgangsregeling zou worden bepaald, [de minderjarige] erop moet kunnen vertrouwen dat de vader deze regeling nakomt. Het is het hof gebleken dat dit niet een realistische verwachting is, nu het de vader niet is gelukt om, zoals neergelegd in de bestreden beschikking, vier keer per jaar, waarvan één keer op de verjaardag van [de minderjarige] , een kaartje te versturen. De stelling van de vader dat een omgangsmoment anders is dan een kaartje en dat hij dat niet zal vergeten, maakt dit oordeel niet anders. Door zich betrouwbaar te tonen in het sturen van de kaartjes zou immers een begin van herstel van vertrouwen kunnen worden gemaakt.
5.7
Hoewel het voor een kind in principe van belang is om contact met beide ouders te hebben, is het hof van oordeel dat in dit geval aan (de zorgen over) de veiligheid van [de minderjarige] meer belang dient te worden gehecht. Zonder informatie over de behandeling van de vader kan naar het oordeel van het hof geen inschatting worden gemaakt of de veiligheid van [de minderjarige] voldoende gewaarborgd zou kunnen worden wanneer een omgangsregeling zou worden vastgesteld. Alles overwegende komt het hof daarmee tot het oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling met de vader te bepalen. Het verzoek van de vader zal daarom worden afgewezen.
5.8
Het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep, om de vader het recht op omgang te ontzeggen, wijst het hof ook af nu naar het oordeel van het hof de gronden daarvoor niet aanwezig zijn. Hiertoe overweegt het hof dat de vader ter zitting zijn verzoek heeft gewijzigd in die zin dat hij verzoekt om een begeleide omgangsregeling te bepalen. Hoewel het hof van oordeel is dat hiervan op dit moment nog geen sprake kan zijn, valt niet uit te sluiten dat dit in de toekomst anders zal zijn. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] om de weg hiertoe in ieder geval open te houden, mocht hij hier in de toekomst behoefte aan hebben en de vader succesvol een agressieregulatietraining heeft afgerond.
5.9
Kortom, het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
11 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en C. Coster, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.