ECLI:NL:GHARL:2023:3125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.314.080/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van eenhoofdig gezag aan de moeder en afwijzing van omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De moeder verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de vader in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader had in het verleden een contactregeling met de kinderen, maar sinds de zomer van 2020 was er geen contact meer. Het hof oordeelde dat de woede-aanvallen van de vader onvoorspelbaar en beangstigend waren voor de kinderen, en dat zijn financiële problemen leidden tot verwaarlozing. De vader had onvoldoende inzicht in de gevolgen van zijn gedrag voor de kinderen en kon niet adequaat inspelen op hun behoeften. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen was dat de moeder met het eenhoofdig gezag werd belast en dat er geen omgangsregeling tussen de vader en de kinderen zou worden vastgesteld. De vader's verzoeken werden afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.080/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 515538)
beschikking van 6 april 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te [woonplaats1] .
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Oor te Zeewolde.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 31 maart 2021 en van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 3 mei 2022 (de laatstgenoemde beschikking hierna verder te noemen: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 2 augustus 2022;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 22 september 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 21 februari 2023;
- een journaalbericht namens de vader van 2 maart 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 6 maart 2023 met bijlage(n).
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] heeft bij brief, ingekomen bij het hof op
1 februari 2023, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels geëindigde relatie van de vader en de moeder zijn geboren
[de minderjarige1] [in] 2008 en [de minderjarige2] [in]
2012.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder. Over [de minderjarige1] oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De moeder oefende alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] uit.
3.3
Bij beschikking van 11 september 2013 is een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen eenmaal per twee weken van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijven en dat de vakanties, kort gezegd, bij helfte worden verdeeld. Sinds de zomer van 2020 is er geen contact meer tussen de vader en de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] zal zijn belast en dat er geen omgangsregeling zal gelden tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De vader komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de verzoeken van de moeder af te wijzen althans haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren en de vader met het ouderlijk gezag te belasten althans zijn ouderlijk gezag in stand te laten over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en een regeling vast te stellen, zijnde een omgangsregeling dan wel een regeling inzake zorg- en opvoedingstaken, die inhoudt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader contact en omgang hebben tweewekelijks gedurende twee uur, waarbij de moeder [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader zal brengen op een tussen partijen overeen te komen locatie in de
woonplaats van de vader (naar keuze van de vader in de ene week en naar keuze van de
moeder in de andere week indien partijen daaromtrent geen overeenstemming bereiken).
4.3
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Uit het uittreksel van het gezagsregister met betrekking tot [de minderjarige1] blijkt dat de ouders in oktober 2008 in het gezagsregister hebben laten aantekenen dat zij gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als na een dergelijke aantekening de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Ten aanzien van [de minderjarige2] hebben de ouders niet een dergelijke aantekening in het gezagsregister laten maken. De ouders hebben nooit gezamenlijk het gezag over hem uitgeoefend. Artikel 1:253c BW bepaalt in lid 1 dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge lid 2 van dat artikel, wordt dat verzoek, indien dat ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien sprake is van een van de situaties zoals hiervoor onder 5.1 genoemd.
5.3
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank en is van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast dient te blijven. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.4
Uit de stukken blijkt dat de vader zich niet goed kan verplaatsen in de wereld en gevoelens van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bovendien blijkt de vader onvoldoende inzicht te hebben in de gevolgen voor de kinderen van zijn handelen en lijkt hij niet te beseffen dat dit handelen tot problemen bij de kinderen heeft geleid, die niet eenvoudig te verhelpen zijn. Het hof heeft dit ter zitting bevestigd gezien. Het lukt de vader ook niet om zijn leven te stabiliseren of te verbeteren en hij legt de verantwoordelijkheid van negatieve gebeurtenissen buiten zichzelf. Hoewel de vader ter zitting heeft verklaard dat hij zijn leven wil beteren en een productie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij door zijn huisarts is doorverwezen naar [naam1] voor begeleiding en behandeling, geeft dit het hof onvoldoende vertrouwen in een positieve ommekeer. De vader is in het verleden immers met meerdere hulpverleningstrajecten gestart, maar deze kwamen onvoldoende van de grond. De vader legt ook hiervan de verantwoordelijkheid buiten zichzelf, echter ten onrechte, zo blijkt uit de stukken. Bovendien heeft de vader zich op dringend advies van anderen aangemeld, maar is het hem niet duidelijk waarvoor anderen deze hulp noodzakelijk achten, zodat het de vraag is of de te starten hulpverlening voldoende resultaat zal hebben. Daarbij komt dat er sinds de zomer van 2020 geen contact meer is tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en ook het contact tussen de vader en de moeder al geruime tijd uiterst beperkt is. Dit maakt het voor de vader lastig om te kunnen overzien wat de kinderen nodig hebben en dus om geïnformeerde en weloverwogen beslissingen te nemen. Inhoudelijk is het ouderlijk gezag voor de vader daardoor niet uitvoerbaar. Het hof is van oordeel dat de vader hierdoor onvoldoende in staat kan worden geacht om beslissingen te nemen die in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn en niet te verwachten valt dat hier op korte termijn verbetering in zal komen.
Omgangsregeling
5.5
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.6
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.7
De omgang met de vader is in het verleden vaak uiterst onrustig verlopen en het is duidelijk dat de veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader niet altijd voldoende gewaarborgd is geweest. Zo heeft de vader in het bijzijn van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] regelmatig woedeaanvallen gehad en kon hij bij kleine tegenslagen flink uit zijn slof schieten. De vader stelt dat dit nooit tegen [de minderjarige1] of [de minderjarige2] gericht is geweest, maar lijkt niet te begrijpen dat dit voor angst bij [de minderjarige2] en [de minderjarige1] heeft gezorgd. Getuige zijn van zulke boosheid voor kinderen is namelijk even ingrijpend als daar het slachtoffer van zijn. De omstandigheid dat het voor de kinderen onvoorspelbaar was wanneer de vader een woedeaanval zou krijgen, heeft hun gevoel van onveiligheid versterkt. Ook heeft de vader in het bijzijn van de kinderen suïcidale uitspraken gedaan en lukte het hem niet om voldoende sensitief op gevoelens van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te reageren. De woning van de vader was daarnaast overvol en sterk vervuild. Vanwege financiële problemen was er vaak geen of onvoldoende voedsel en tijdens een van de laatste omgangsmomenten was het water in zijn woning afgesloten waardoor de kinderen hun behoefte op een koelbox moesten doen. Hoewel de vader de zorgelijkheid van deze omstandigheden niet lijkt in te zien, is het hof van oordeel dat het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader als traumatiserend en als verwaarlozend bestempeld kan worden.
5.8
De gebeurtenissen uit het verleden hebben nog altijd grote invloed op [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Dit heeft tot gevolg dat zij omgang met de vader nu niet aankunnen. Zij volgen momenteel psychomotorische therapie om die gebeurtenissen te verwerken en een plek te geven. Het hof is van oordeel dat zij daar alle de tijd en ruimte voor moeten krijgen voordat omgang aan de orde kan zijn. Het hof zal daarom ook op het punt van de omgangsregeling de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. Dat betekent dat er tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen omgangsregeling zal gelden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van
3 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, L. van Dijk en C. Coster, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.