ECLI:NL:GHARL:2023:3268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.320.219
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag afgewezen na gebrek aan communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek om gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Overijssel van 15 september 2022, waarin de vader samen met haar met het ouderlijk gezag over hun kind was belast. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om met het gezag belast te worden alsnog af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2023 waren zowel de moeder als de vader aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming. De vader gaf aan geen verweer te voeren tegen het verzoek van de moeder.

Het hof overwoog dat, volgens artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, de tot het gezag bevoegde ouder een verzoek kan indienen voor gezamenlijk gezag. Echter, het hof concludeerde dat er op dat moment onvoldoende basis was voor gezamenlijk gezag, gezien de langdurige communicatieproblemen tussen de ouders. Ondanks meerdere pogingen tot communicatie, was er geen vooruitgang geboekt. De vader had bovendien geen contact met de minderjarige en was niet in staat om een wezenlijke invulling aan het gezag te geven.

Gelet op deze omstandigheden oordeelde het hof dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof vernietigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de vader om met het gezag belast te worden af, waarmee de beslissing van de rechtbank Overijssel werd herzien.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.219
(zaaknummer rechtbank Overijssel 258178)
beschikking van 18 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. de Widt te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 10 december 2020, 17 juni 2021, 11 november 2021 en 15 september 2022, uitgesproken onder zaaknummer 258178. De beschikking van 15 september 2022 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 december 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- twee vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Aan de student stagiaire van mr. De Widt is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2020 in [woonplaats1] geboren.
3.2
Bij beschikking van 6 september 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] van 15 september 2022 tot 15 maart 2023 onder toezicht gesteld van de GI. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder laten weten dat de ondertoezichtstelling hierna niet is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader met ingang van 15 september 2022 samen met de moeder met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te vernietigen en het verzoek van de vader om belast te worden met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten geen verweer te voeren tegen bovenstaand verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders in het belang van hun kind samen het gezag hebben. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij kunnen overleggen over beslissingen van enig belang over [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof ontbreekt de minimale basis voor gezamenlijk gezag op dit moment tussen de ouders en valt niet te verwachten dat daar binnen afzienbare tijd verbetering in komt. Zo is er al langere tijd geen communicatie tussen de ouders. Ondanks meerdere pogingen daartoe is de communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] niet tot stand gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders bovendien laten weten op dit moment niet bereid te zijn hulpverlening te aanvaarden om daar verandering in te brengen. Daar komt bij dat de vader op dit moment geen contact heeft met [de minderjarige] en de vader heeft laten weten zich daarbij voor nu neer te leggen. Als gevolg hiervan heeft de vader onvoldoende zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] en op wat hij nodig heeft, zodat de vader geen wezenlijke invulling zal kunnen geven aan het gezag. Ook de herhaalde inspanningen van het hof en de raad tijdens de mondelinge behandeling om de ouders in het belang van [de minderjarige] tot communicatie te bewegen, hebben de ouders niet tot het inzicht gebracht dat zij er in het belang van [de minderjarige] samen voor hem moeten zijn. Onder die omstandigheden kan van gezamenlijk gezag geen sprake zijn.
5.3
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader om hem met het gezag over [de minderjarige] te belasten in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dan ook vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 15 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om belast te worden met het gezag over [de minderjarige] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en S. Kuijpers, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, en is op 18 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.