ECLI:NL:GHARL:2023:3273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.322.213
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling in afwachting van raadsonderzoek met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige, in afwachting van een raadsonderzoek. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een zorgregeling met de vader, maar deze werd stopgezet na een aangifte van seksueel misbruik door de moeder. De rechtbank Gelderland had een nieuwe zorgregeling vastgesteld, maar de moeder verzocht het hof om deze te schorsen en de zorgregeling op te schorten totdat het raadsonderzoek was afgerond. De vader verzocht het hof om de oorspronkelijke zorgregeling te hervatten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2023 werd duidelijk dat er grote zorgen waren over de spanning en het gedrag van de minderjarige, die mogelijk slachtoffer was van seksueel misbruik. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om de uitkomsten van het raadsonderzoek af te wachten voordat er verdere beslissingen werden genomen over de zorgregeling. Het hof besloot dat het recht op omgang tussen de vader en de minderjarige voorlopig werd ontzegd, omdat het risico op nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van de minderjarige groter was dan het risico van geen contact met de vader.

De beslissing van het hof was tijdelijk en zou gelden totdat de rechtbank een beslissing had genomen op basis van het rapport van de raad. Het hof compenseerde de proceskosten in hoger beroep, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukte het belang van het welzijn van de minderjarige en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.322.213/01 en 200.322.213/02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 412024 en 412025)
beschikking van 18 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Lieberwerth te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Voorberg te Barneveld.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 januari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 31 januari 2023;
  • het verweerschrift in het verzoek tot schorsing met een productie;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens aanvullend verzoek, met producties;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden.
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
In het door de ouders op 2 juni 2022 ondertekende ouderschapsplan zijn zij, voor zover hier van belang, overeengekomen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Verder zijn zij als zorgregeling overeengekomen dat [de minderjarige] de ene week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft en de andere week van woensdag 12.00 uur tot vrijdag 12.00 uur.
3.3
Bij beschikking van 27 oktober 2022 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het aangehechte convenant en ouderschapsplan maken deel uit van die
beschikking.
3.4
Op 13 november 2022 heeft de moeder de zorgregeling feitelijk stopgezet.
Op 18 november 2022 heeft zij bij de politie aangifte gedaan tegen de vader van seksueel misbruik van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de op 2 juni 2022 tussen partijen overeengekomen zorgregeling in die zin gewijzigd dat, lopende het onderzoek van de raad, als
voorlopigezorgregeling wordt vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per week gedurende twee uur bij de vader verblijft, onder begeleiding van een Omgangshuis. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot schorsing van de zorgregeling afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar en te adviseren over de volgende vragen:
  • welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader?
  • zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit [de minderjarige] en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
  • Hoe zou een zorgregeling (vorm en frequentie) er in het belang van [de minderjarige] uit moeten zien?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
4.2
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de werking van de bestreden beschikking te schorsen; en
  • die beschikking te vernietigen, voor zover daarin het verzoek van de moeder om schorsing van de zorgregeling te gelasten is afgewezen en een voorlopige zorgregeling is vastgesteld en, opnieuw beschikkende, de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader op te schorten dan wel de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen totdat er onderzoek is gedaan door de raad en de raad advies heeft gegeven aan de rechtbank of, en zo ja, onder welke voorwaarden een toekomstige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader zou kunnen plaatsvinden;
  • kosten rechtens.
4.3
De vader vraagt het hof in de schorsingszaak (200.322.213/02) het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
De vader is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader vraagt in het principaal hoger beroep het verzoek van de moeder af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep verzoekt hij het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van de zorgregeling;
  • primair: te bepalen dat de oorspronkelijke zorgregeling onmiddellijk wordt hervat;
  • subsidiair: een (onbegeleide) zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht.
Ten aanzien van het raadsonderzoek verzoekt de vader het hof om de raad te verzoeken om, naast de gestelde vragen, ook te onderzoeken, rapporteren en adviseren of de veiligheid van [de minderjarige] in de opvoedsituatie bij de moeder kan worden gewaarborgd en het onderzoek uit te breiden naar een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van [de minderjarige] .
4.5
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De moeder vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in het incidenteel hoger beroep van de vader ten aanzien van de zorgregeling af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder, aanvullend, om een onderzoek te gelasten door het NIFP dan wel een door een deskundige als het hof juist acht, waarin er onderzoek wordt gedaan naar het vermoeden van misbruik en mishandeling, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

in de zaak met zaaknummer 200.322.213/02 (verzoek tot schorsing)
5.1
Nu het hof vandaag uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking hoger beroep compenseren. Dat betekent dat ieder de eigen proceskosten betaalt.
in de zaak met zaaknummer 200.322.213/01 (inhoudelijk)
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.4
Het hof stelt voorop dat de ouders over en weer in hoger beroep zijn gekomen van een door de rechtbank vastgestelde
voorlopigezorgregeling in afwachting van het raadsonderzoek. Dat betekent dat de onderhavige procedure in hoger beroep slechts een beperkte reikwijdte heeft. In deze zaak ligt de vraag op tafel of en zo ja, in welke vorm, contact kan plaatsvinden tussen [de minderjarige] en haar vader, tegen de achtergrond van een belangrijke maar nog lastig te beoordelen kwestie: namelijk de vraag of [de minderjarige] slachtoffer is van seksueel misbruik door de vader. De moeder is daarvan overtuigd, maar de vader weerspreekt dit met klem. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, evenals het raadsonderzoek dat door de rechtbank is verzocht. [de minderjarige] vertoont, zoveel staat wel vast, (zeer) zorgelijke spanning en bijbehorend gedrag, waarvoor hulpverlening is ingezet.
5.5
Het hof is van oordeel dat in ieder geval eerst de uitkomsten van dat raadsonderzoek moeten worden afgewacht voordat eventueel een nader onderzoek wordt gelast, zoals de moeder heeft verzocht. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Het hof zal ook de verzoeken van de vader afwijzen om te gelasten dat de raad zijn onderzoek uitbreidt naar de opvoedsituatie bij de moeder en om de raad te verzoeken te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van [de minderjarige] is. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit een ‘standaardwerkwijze’ is en dat deze vragen dus al in dit onderzoek zullen worden betrokken.
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verder verklaard dat het op dit moment nog te vroeg is om een weloverwogen advies te geven. Er zijn op dit moment geen heel duidelijke signalen dat sprake is geweest van seksueel misbruik van [de minderjarige] door de vader, maar er zijn wel uitingen van grote spanning bij [de minderjarige] . Daarmee is het volgens de raad nu te voorbarig om geforceerd, onder dwang, een begeleide zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen. Het is voor de raad namelijk moeilijk in te schatten of het uitvoeren van een zorgregeling de positieve ontwikkelingen van [de minderjarige] zullen doorkruisen. Hierin speelt mogelijk de spanning die de moeder ten opzichte van de vader ervaart mede een rol. De raad vindt het in dit kader wel zorgelijk dat de moeder zo overtuigd is dat er sprake is geweest van seksueel misbruik door de vader. Volgens de raad is het voor [de minderjarige] minder schadelijk om de vader tijdelijk niet te zien dan nu een onder dwang een zorgregeling vast te stellen. Daarom heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om op dit moment geen zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen.
5.7
Het hof neemt het advies van de raad over. Het hof benadrukt nogmaals dat het in dit hoger beroep slechts gaat om een tijdelijke maatregel, in afwachting van de adviezen en het rapport van de raad. Het belang van [de minderjarige] staat in de beoordeling door het hof voorop, maar zonder het advies van de raad is dit belang voor het hof moeilijk vast te stellen. Het hof zal daarom een risicoafweging maken ten aanzien van de nadelige gevolgen van de mogelijk te nemen beslissingen (en de herstelbaarheid daarvan). Het risico dat [de minderjarige] getraumatiseerd wordt door geforceerd, al dan niet begeleid, contact met de vader oordeelt het hof op dit moment groter dan het risico op nadelige gevolgen voor [de minderjarige] als gevolg van de situatie waarin [de minderjarige] enkele maanden geen contact heeft met de vader. Het hof is daarom van oordeel dat omgang met de vader op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en ook in strijd is met haar zwaarwegende belangen (artikel 1:377a lid 3 onder a. en d. BW). Het hof overweegt in dit kader wel met klem dat het hof hiermee geen oordeel geeft over al dan niet hebben plaatsgevonden van seksueel misbruik door de vader. De beslissing om op dit moment geen zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] te laten plaatsvinden, is uitsluitend gelegen in de grote spanningen en gedragsproblematiek die [de minderjarige] laat zien. Het hof kiest hiermee uit twee slechte beslissingen de minst kwade beslissing voor [de minderjarige] . Het voorgaande betekent dat het hof zal bepalen dat het recht op omgang tussen [de minderjarige] en haar vader voorlopig zal worden ontzegd. Dit betreft een tijdelijke beslissing en wel tot de rechtbank een beslissing heeft genomen naar aanleiding van de uitkomsten van het raadsonderzoek.
5.8
Nu het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder toewijst, komt het hof niet toe aan haar bewijsaanbod. Het hof zal dit bewijsaanbod daarom passeren.
5.9
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.322.213/02
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 januari 2023 af; en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met zaaknummer 200.322.213/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 januari 2023, voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde
voorlopigezorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
ontzegt het recht op omgang tussen de vader en [de minderjarige] totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen nadat de raad aan de rechtbank heeft gerapporteerd en geadviseerd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt; en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 18 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.