ECLI:NL:GHARL:2023:346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.308.477/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbrekende gronden in verzoekschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, een vennootschap onder firma, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, die op 27 december 2021 had geoordeeld dat het ontslag op staande voet van de geïntimeerde onterecht was. De kantonrechter had de appellante veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding aan de geïntimeerde.

De procedure in hoger beroep begon met een verzoekschrift van de appellante op 23 maart 2022, waarin zij hoger beroep instelde. Echter, het hof oordeelde dat het verzoekschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat de gronden van het hoger beroep niet waren opgenomen. De gronden werden pas later, op 11 april 2022, ingediend, wat buiten de termijn voor het instellen van hoger beroep viel. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van de kantonrechter.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op de regel rechtvaardigen dat de gronden in het verzoekschrift moeten worden opgenomen. Hierdoor is de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.308.477/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle 9494520)
beschikking van 16 januari 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[appellante],
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verwerende partij samen met haar vennoten [vennoot1] en [vennoot2] ,
hierna
VOF [appellante]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Geurts,
tegen:
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en die bij de kantonrechter optrad als verzoekende partij,
hierna
[geïntimeerde]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. T. Martirosyan.

1.De procedure bij de kantonrechter

Hoe de procedure bij de kantonrechter is verlopen, blijkt uit de beschikking van de kantonrechter (in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle) van 27 december 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van 23 maart 2022 met producties;
- de memorie van grieven van 11 april 2022;
- het verzoek van het hof van 11 april 2022 aan VOF [appellante] om zich uit te laten over de ontvankelijkheid;
- de schriftelijke reacties van VOF [appellante] daarop van 11 en 19 april 2022.
2.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

3.De kern van de zaak

3.1.
VOF [appellante] is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep omdat in het verzoekschrift van 23 maart 2022 niet de gronden (grieven) zijn opgenomen waarop het berust. De alsnog ingediende gronden zijn niet binnen de termijn van hoger beroep ingediend.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1.
[geïntimeerde] is op 19 april 2021 als stratenmaker in dienst getreden van VOF [appellante] op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, namelijk tot 18 november 2021. Op 25 augustus 2021 heeft VOF [appellante] [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Dit ontslag heeft VOF [appellante] op 26 augustus 2021 schriftelijk aan [geïntimeerde] bevestigd.
4.2.
In de beschikking van 27 december 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat VOF [appellante] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en de kantonrechter heeft VOF [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
  • € 278,71 aan transitievergoeding;
  • een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode van 26 augustus 2021 tot 1 oktober 2021;
  • € 3.832,- aan billijke vergoeding.
De kantonrechter heeft het tegenverzoek van VOF [appellante] niet inhoudelijk beoordeeld omdat aan de voorwaarde waaronder dat was ingediend (dat komt vast te staan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend) niet is voldaan.
4.3.
Op 23 maart 2022 is bij het hof een verzoekschrift in hoger beroep binnengekomen waarin VOF [appellante] hoger beroep instelt tegen de beschikking van de kantonrechter van 27 december 2021. Bij dat verzoekschrift heeft VOF [appellante] de stukken van de procedure bij de kantonrechter gevoegd.
4.4.
In het beroepschrift verzoekt VOF [appellante] om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de verzoeken van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen en het (voorwaardelijke) tegenverzoek van VOF [appellante] alsnog toe te wijzen op ‘nader aan te voeren gronden’. Op 11 april 2022 heeft het hof van VOF [appellante] een ‘memorie van grieven’ ontvangen, waarin de gronden van het hoger beroep uiteen zijn gezet.
4.5.
VOF [appellante] is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak (artikel 358 lid 2 Rv). De dag van de uitspraak is niet in deze termijn begrepen, zodat 27 maart 2022 de laatste dag van de hoger beroepstermijn van de beschikking van 27 december 2021 is. Op die datum had bij het hof een verzoekschrift binnen moeten zijn dat aan de eisen van de wet voldoet. Het verzoekschrift van 23 maart 2022 voldoet niet aan de wettelijke vereisen omdat in het verzoekschrift niet de gronden van het hoger beroep zijn opgenomen. Artikel 278 lid 1 Rv schrijft in samenhang met artikel 359 Rv (op straffe van niet-ontvankelijkheid) voor dat een verzoekschrift in hoger beroep de gronden moet bevatten waarop het berust. VOF [appellante] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen op die regel, in die zin dat in eerste instantie kon worden volstaan met een zogeheten blanco beroepschrift en de gronden daarvoor nog in een later stadium konden worden aangevoerd. Die feiten en/of omstandigheden zijn het hof ook niet (anderszins) gebleken. Daarom is VOF [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. De gronden zijn pas op 11 april 2022 door het hof ontvangen en dus buiten de appeltermijn. Een reden waarom de gronden niet tijdig konden worden ingediend heeft VOF [appellante] niet gegeven.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart VOF [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.