ECLI:NL:GHARL:2023:3510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.322.770
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2011. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gekomen tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 januari 2023 en 10 januari 2023, waarin de GI (Gecertificeerde Instelling) gemachtigd werd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De ouders zijn van mening dat deze beslissingen onterecht zijn en verzoeken het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders op dat moment niet in staat waren om [de minderjarige] een veilig en continu opvoedingsklimaat te bieden. Er waren ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], die niet naar het Kinderdagcentrum ging en niet de nodige ondersteuning ontving. De GI had vrees dat de ouders [de minderjarige] aan het zicht van hulpverlening zouden onttrekken, wat de noodzaak voor uithuisplaatsing versterkte. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

Daarnaast heeft het hof ook de aanvullende machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 april 2023 bekrachtigd, omdat de situatie van [de minderjarige] nog steeds zorgwekkend was en de ouders onvoldoende in staat waren om de benodigde zorg te bieden. Het hof benadrukt het belang van de voortgang van de hulpverlening aan zowel [de minderjarige] als de ouders, en dat de GI de ouders regelmatig op de hoogte moet houden van de situatie van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.770
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550298)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader,
gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G.M. Haring en R.A.M. Koolen te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
verweerster in hoger beroep,
kantoorhoudende te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 januari 2023 en 10 januari 2023, uitgesproken onder zaaknummer 550298. De beschikking van 2 januari 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking van 2 januari 2023. De beschikking van 10 januari 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking van 10 januari 2023. De beschikkingen van 2 januari 2023 en 10 januari 2023 wordt verder gezamenlijk ook genoemd: de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 februari 2023;
- een bericht van de GI van 13 maart 2023 met producties;
- een bericht namens de ouders van 14 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht namens de ouders van 22 maart 2023 met productie (productie 26).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
- twee vertegenwoordiger namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niet verschenen. Twee medewerkers van de stichting [naam1] zijn bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

3.De feiten

3.1
De moeder en vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2011 in [woonplaats1] geboren.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De termijn van ondertoezichtstelling is vervolgens verlengd tot, laatstelijk, 27 juli 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 2 januari 2023 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 januari 2023 tot 27 januari 2023.
Sindsdien verblijft [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op een geheime locatie.
4.2
Bij de bestreden beschikking van 10 januari 2023 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van 27 januari 2023 tot 27 april 2023 verleend.
4.3
De ouders zijn het niet eens met die beslissingen en zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen voor zover daarin wordt beslist over de machtiging tot uithuisplaatsing.
De ouders verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen.
4.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en het hof gevraagd de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 januari 2023
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de ouders op dit moment niet in staat zijn [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid van zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Het hof overweegt als volgt.
5.3
Op het moment dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend waren er grote zorgen over [de minderjarige] . Zo was [de minderjarige] vaak afwezig bij het Kinderdagcentrum en at en sliep hij slecht. Doordat [de minderjarige] niet structureel naar het Kinderdagcentrum ging, kreeg hij niet de professionele behandeling en ondersteuning die noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling. Op 6 oktober 2022 hebben de ouders een schriftelijke aanwijzing gekregen over de verzorging, opvoeding en veiligheid van [de minderjarige] . Ondanks deze aanwijzing was [de minderjarige] opnieuw nauwelijks aanwezig op het Kinderdagcentrum. Hiernaast heeft het kinderpornoteam van de politie begin oktober 2022 filmpjes en foto's van [de minderjarige] onderschept. De afbeeldingen zijn kennelijk met de mobiele telefoon van [de minderjarige] gemaakt tijdens zijn wc-bezoek en op de achtergrond is te horen, zo blijkt uit de stukken, dat er iemand bij [de minderjarige] is tijdens de opnames. Uit de stukken blijkt eveneens dat [de minderjarige] niet zelfstandig naar de wc kan gaan. Hoewel niet is komen vast te staan dat de ouders er aandeel in hebben gehad dat die filmpjes en foto’s op internet zijn geplaatst, is wel duidelijk dat de ouders dit niet hebben kunnen voorkomen.
5.4
Nu [de minderjarige] vanwege zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis in combinatie met een autismespectrumstoornis niet geplaatst kan worden op een gewone crisisplek, is de GI naar aanleiding van de zorgen over [de minderjarige] gaan kijken naar een passende plek voor hem. Toen er een plek gevonden was heeft de GI de kinderrechter verzocht met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen. De ouders stellen dat de GI de machtiging eerder had kunnen aanvragen en die dan had kunnen inzetten op het moment dat er een geschikte plek was. De GI heeft toegelicht dat zij vreesde dat de ouders [de minderjarige] aan het zicht van hulpverlening zouden onttrekken als zij op de hoogte zouden zijn van het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De GI had immers van de politie vernomen dat het gezin gezien de huidige situatie overwoog naar België te vertrekken. De vader heeft hier tijdens de mondelinge behandeling over verklaard dat hij inderdaad heeft aangegeven dat de rechter in België mogelijk anders naar de situatie zou kijken, maar dat hij daarmee niet bedoeld heeft dat hij met zijn gezin naar België zou vertrekken. Gelet op de opmerking van de vader en het feit dat ouders zeer ambivalent tegenover hulpverlening staan, is het hof van oordeel dat de vrees van de GI dat de ouders [de minderjarige] aan het zicht van hulpverlening zou onttrekken gegrond was.
5.5
Gezien de hierboven beschreven aanhoudende zorgen over [de minderjarige] en de gegronde vrees van de GI dat de ouders [de minderjarige] uit het zicht van hulpverlening zouden onttrekken, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder op goede gronden is verleend. Het hof zal de bestreden beschikking van 2 januari 2023 dan ook bekrachtigen.
De aanvullende verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 27 april 2023
5.6
Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte machtiging de continuïteit en veiligheid voor [de minderjarige] in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding nog niet voldoende is gewaarborgd. De verzochte uithuisplaatsing tot 27 april 2023 is dan ook noodzakelijk. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.7
Op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Zoals hierboven beschreven zijn de ouders op dit moment niet in staat [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. Voor zover de ouders stellen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd.
5.8
De ouders zijn lange tijd overvraagd. Gebleken is dat [de minderjarige] als gevolg van de uithuisplaatsing tot rust is gekomen en op meerdere vlakken een positieve ontwikkeling doormaakt. Ook de ouders worden meer geholpen dan voorheen. Zo is [naam1] bij de ouders betrokken en is ter zitting gebleken dat die betrokkenheid de afstemming met de GI voor de ouders makkelijker maakt. Ook gaat [naam2] (in ieder geval tot het traject bij [naam3] start) de ouders helpen om beter bij de behoeften van [de minderjarige] aan te sluiten. Het hof is van oordeel dat het van belang is dat deze ontwikkelingen worden doorgezet. Op dit moment is het echter nog niet duidelijk in hoeverre de ouders in staat zijn om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft en zo ja, welke hulpverlening daarbij nodig is. Het 2thepoint-traject van [naam3] waarin dit zal worden onderzocht zal naar verwachting pas eind april of begin mei van start gaan. Dit traject is nodig om te kunnen vaststellen wat [de minderjarige] en de ouders nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien.
5.9
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat ook de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 27 januari 2023 tot 27 april 2023 op goede gronden is verleend. Het hof zal de bestreden beschikking van 10 januari 2023 dan ook bekrachtigen.
5.1
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. De GI heeft laten weten dat met de ouders is afgesproken dat de GI de ouders eenmaal per week een update geeft over hoe het met [de minderjarige] gaat en daarbij foto’s en/of video’s stuurt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze afspraak niet altijd wordt nagekomen. Het hof benadrukt dat het van belang is dat de afspraak in de toekomst wel wordt nagekomen. Voor de ouders is het van belang dat zij op de hoogte te blijven van het welzijn van [de minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 januari 2023;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 januari 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.