ECLI:NL:GHARL:2023:3555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
200.316.777/01 en 200.321.906/01 en 200.322.160/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag in het kader van ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling en het (gedeeltelijke) gezag van een minderjarige, geboren in 2016, die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, die getrouwd zijn en gezamenlijk gezag hebben, zijn in hoger beroep gegaan tegen eerdere beslissingen van de kinderrechter. De kinderrechter had op 5 september 2022 de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de omgang tussen de ouders en de minderjarige eens per vier weken zou plaatsvinden, onder bepaalde voorwaarden. De ouders hebben echter geweigerd om samen te werken met de gecertificeerde instelling (GI) en hebben bedreigende uitlatingen gedaan, wat heeft geleid tot schorsing van de omgangsregeling op 10 januari 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de GI zich heeft ingespannen om de omgang weer op te starten, maar dat de ouders niet bereid zijn tot samenwerking. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd en de verzoeken van de ouders afgewezen, omdat hun houding schadelijk is voor de minderjarige. De GI heeft inmiddels de minderjarige ingeschreven op een geschikte school, wat noodzakelijk was gezien de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.316.777/01, 200.321.906/01 en 200.322.160/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 215352, 219441 en 219503)
beschikking van 18 april 2023
in het hoger beroep van:
[verzoeker](de vader) en
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl (in Rotterdam).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
(in Amsterdam),
(2)
[de gezinshuisouders](de gezinshuisouders),
wonende op een geheim te houden adres.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaken om de omgangsregeling en het (gedeeltelijke) gezag in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2016.

2.Belangrijke informatie

2.1.
De ouders zijn getrouwd. Zij hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] is bij beschikking van 21 juli 2021 onder toezicht gesteld van de GI. [de minderjarige] woont sinds 16 november 2021 bij de gezinshuisouders
.
2.3.
Bij beschikking van 29 juni 2022 zijn de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 21 juli 2023.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 14 februari 2022 is een begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld van eens per drie weken gedurende één uur.

3.De beslissing van de kinderrechter

In de zaak 200.316.777/01 (wijziging omgang)
3.1.
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 5 september 2022 op verzoek van de GI de eerder vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] eens per vier weken plaatsvindt, onder de voorwaarden, genoemd onder rechtsoverwegingen 5.4 en 5.5, inhoudende:
5.4. (…)
De omgang kan weer opgestart worden onder de voorwaarde dat de ouders in gesprek gaan met de GI. Dit gesprek dient bij voorkeur niet plaats te vinden op het politiebureau. Tijdens het gesprek dienen concrete afspraken en concrete voorwaarden opgesteld te worden over de omgang en over hoe de omgang veilig kan plaatsvinden. Voorts dient afgesproken te worden of en in welke frequentie de ouders informatie over [de minderjarige] willen ontvangen, aangezien de ouders eerder aangegeven hebben geen informatie meer te willen ontvangen. De GI zal tot slot met de moeder in gesprek gaan over de mogelijkheid tot ondersteuning van een ambulant begeleider.
5.5.
Wanneer afspraken en voorwaarden zijn opgesteld, kan de omgang worden opgestart, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de vader en de moeder. (…)
3.2.
Het verzoek van de ouders om de omgang met [de minderjarige] uit te breiden is afgewezen.
In de zaken 200.321.906/01 (schorsing omgang) en 200.322.160/01 (gezag)
3.3.
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 10 januari 2023 de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] geschorst voor een termijn van twee maanden. In deze periode kan de GI een neutrale plek en geschikte begeleiding vinden voor contactmomenten tussen de ouders en [de minderjarige] . Daarnaast is de GI gedeeltelijk met het gezag over [de minderjarige] belast met betrekking tot de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling tot 21 juli 2023.

4.Het hoger beroep

4.1.
De ouders zijn het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter. Zij zijn in hoger beroep gegaan.
In de zaak 200.316.777
4.2.
De ouders vinden dat het hof de beschikking van 5 september 2022 moet vernietigen en het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen en verzoeken
primairde omgangsregeling als volgt te wijzigen:
[de minderjarige] verblijft eens in de twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de ouders;
subsidiair: te bepalen dat middels een opbouw wordt gewerkt naar de omgangsregeling als hiervoor genoemd, waarbij wordt verzocht te bepalen dat wordt gestart met een dag per week onbegeleide omgang bij de ouders thuis;
meer subsidiair: een omgangsregeling te bepalen die door het hof passend wordt geacht.
In de zaak 200.321.906
4.3.
De ouders vinden dat het hof de beschikking van 10 januari 2023 moet vernietigen en het verzoek van de GI tot schorsing van de omgangsregeling alsnog moet afwijzen.
In de zaak 200.322.160
4.4.
De ouders vinden dat het hof de beschikking van 10 januari 2023 moet vernietigen en het verzoek van de GI met betrekking tot het belasten van de GI met het gedeeltelijk gezag over [de minderjarige] alsnog moet afwijzen.
In alle zaken
4.5.
De GI vindt dat de beslissingen in stand moeten blijven omdat het onmogelijk is om op een redelijke wijze met de ouders samen te werken. De GI heeft veel geprobeerd om in contact te komen met de ouders, maar de ouders wijzen alles af. De ouders sturen heel veel boze, kwetsende en bedreigende e-mails aan zowel de gezinshuisouders als de GI.

5.De rechtszaken bij het hof

In de zaak 200.316.777
5.1.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 22 september 2022, met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 10 oktober 2022, met bijlage(n);
- het verweerschrift van GI met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 31 januari 2023, met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 1 februari 2023, met bijlage(n);
- een reactie van de gezinshuisouders, ingekomen op 14 maart 2023.
In de zaak 200.321.906
5.2.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 18 januari 2023, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI;
- een brief namens de ouders van 31 januari 2023, met bijlage(n);
- een brief namens de ouders van 1 februari 2023, met bijlage(n);
- een reactie van de gezinshuisouders, ingekomen op 14 maart 2023.
In de zaak 200.322.160
5.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 1 februari 2023, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI;
- een brief namens de ouders van 1 februari 2023, met bijlage(n);
- een reactie van de gezinshuisouders, ingekomen op 14 maart 2023.
5.4.
De zitting bij het hof was op 22 maart 2023. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Aanwezig waren:
- de ouders met hun advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI.

6.De redenen voor de beslissing

In de zaken 200.316.777 en 200.321.906
6.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265g, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan een dergelijke beslissing worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
6.2.
Het hof constateert dat de GI zich de nodige inspanningen heeft getroost om na de uitspraak van de kinderrechter van 5 september 2022 de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] weer op te starten. Er zijn meerdere pogingen gedaan om in contact te komen met de ouders en de GI heeft zelfs de voorwaarden laten vallen, zoals die door de kinderrechter zijn verbonden aan de omgang, om de moeder niet buitenspel te zetten. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat in november en december 2022 een aantal begeleide omgangsmomenten heeft plaatsgevonden. Het geplande omgangsmoment van 22 december 2022 is echter op verzoek van de GI verplaatst, waarna de ouders boos werden en zich zeer ernstig bedreigend uitlieten tegen de gezinshuisouders. Dit gaf veel onrust in het gezin waar [de minderjarige] verblijft, waardoor de GI zich genoodzaakt voelde om de omgang voorlopig stop te zetten en de kinderrechter te verzoeken de omgangsregeling te schorsen. Het hof is van oordeel dat de uitlatingen van de ouders, zowel richting de gezinshuisouders als richting de GI, alle perken te buiten gaan en begrijpt dan ook dat de GI geen andere mogelijkheid meer zag dan de omgang geen doorgang meer te laten vinden. De bedreigingen aan het adres van de gezinshuisouders zijn zeer ernstig en kunnen niet worden afgedaan als het verkeerd uiten van emoties, zoals de ouders menen, vooral ook omdat de moeder tijdens de zitting heeft laten weten hiervan geen woord terug te nemen en hiermee te zullen doorgaan totdat [de minderjarige] weer thuis woont.
6.3.
Dat de ouders geen vertrouwen hebben in de GI is duidelijk, maar het hof ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de goede intenties van de GI. Volgens het hof zijn de GI in dezen geen verwijten te maken. De GI heeft vele inspanningen verricht om de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] opnieuw op te starten en op een goede en prettige manier te laten verlopen. De GI heeft meermalen afspraken gemaakt om met de ouders in gesprek te gaan, die de ouders vervolgens niet zijn nagekomen. De GI heeft de voorwaarden voor de start van de omgang bijgesteld om de ouders tegemoet te komen. Verder heeft de GI een kortdurend intensief traject voorgesteld, waarbij met een korte opbouw veel bezoeken aan huis zouden kunnen plaatsvinden en de ouders en [de minderjarige] in de thuissituatie zouden kunnen worden geobserveerd door een derde. Op die manier zou goed kunnen worden beoordeeld of thuisplaatsing een optie is. De ouders willen hieraan echter niet meewerken. Ook wil de GI met de ouders in gesprek over de omgangsvormen en hoe het bezoek met [de minderjarige] weer kan worden opgestart, maar de ouders willen niet in gesprek en houden vast aan hun wens om (eerst) meer en onbegeleide omgang te hebben met [de minderjarige] alvorens zij in gesprek met de GI willen. Voor het hof is duidelijk dat de GI steeds met de ouders meebeweegt, maar dat de ouders niets willen en niet bereid zijn tot welke samenwerking dan ook. De ouders stellen hiermee hun eigen wensen boven de belangen van [de minderjarige] . Het hof acht het handelen van de ouders buitengewoon schadelijk voor [de minderjarige] . Onder deze omstandigheden is het voor het hof onbegrijpelijk dat de ouders menen dat samenwerking met de GI wel tot stand zou komen wanneer de omgang zou worden uitgebreid, zoals de ouders wensen. Het hof vraagt zich af of de ouders ooit in staat zullen zijn om een positieve rol in het leven van [de minderjarige] te spelen. Het hof heeft er een hard hoofd in dat de ouders hun houding tegenover de hulpverlening ooit zullen veranderen. Het is dan ook nu eerst aan de ouders om te laten zien dat zij een vorm van samenwerking met de GI willen aangaan en dat zij inzien dat een verandering in hun houding moet plaatsvinden.
6.4.
Het voorgaande maakt dat hof van oordeel is dat de omgangsregeling, zoals die is vastgelegd in de beschikking van 5 september 2022, niet kan worden uitgebreid en dus in stand moet blijven. Daarnaast heeft de kinderrechter terecht de omgangsregeling geschorst in de beschikking van 10 januari 2023. Het hof zal de bestreden beschikkingen met betrekking tot de omgangsregeling dan ook bekrachtigen en de verzoeken van de ouders op dit punt afwijzen.
In de zaak 200.322.160
6.5.
In artikel 1:265e, eerste lid BW is bepaald dat de kinderrechter bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek kan bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij kan dit onder andere doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling (artikel 1:265e, eerste lid onder a BW).
6.6.
De GI heeft op basis van de beschikking van 10 januari 2023 [de minderjarige] inmiddels ingeschreven op een volgens haar geschikte school. Het hof kan daarom enkel nog de rechtmatigheidstoets toepassen ten aanzien van de bestreden beschikking. Voor het hof staat vast dat de GI, gelet op de geheime plaatsing van [de minderjarige] , niet anders kon handelen, dan zij gedaan heeft. [de minderjarige] moet naar school en er mag geen enkel risico worden genomen dat de schoolgang van [de minderjarige] door bedreigingen van de ouders wordt verstoord. Het verzoek van de GI is door de kinderrechter op de juiste gronden toegewezen en het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 september 2022 en 10 januari 2023;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en C. Coster, in samenwerking met Y. Eisma, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023.