In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De ouders, die samen het gezag over de kinderen hebben, wonen niet samen en hebben een verzoek ingediend om de eerdere beschikking van de kinderrechter te vernietigen. De kinderen verbleven tot de uithuisplaatsing bij de moeder en zijn sinds 13 september 2022 bij de oma van moederszijde geplaatst. De kinderrechter had op 25 augustus 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de ouders betwisten de uitvoering van deze machtiging door de GI.
Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de GI de intentie had om de kinderen bij de oma te laten wonen, maar dat de oma niet als pleegzorgvoorziening kon worden aangemerkt vanwege een negatief advies na screening. Het hof oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, ook voor een plaatsing bij de oma, en dat de kinderen duidelijkheid moeten hebben over hun woonplek. Het verzoek van de ouders om te onderzoeken of de kinderen bij de vader kunnen wonen, wordt afgewezen, omdat er consensus is dat de kinderen bij de oma moeten blijven.
Uiteindelijk vernietigt het hof de beschikking van de kinderrechter en verleent een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkvoorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders worden in hun verzoeken afgewezen.