In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 145.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 261 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde een lagere waarde van € 139.000 voor.
De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 maart 2023, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende en de taxateur van de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waardebepaling met een waardeverklaring van een WOZ-taxateur, waarin de waarde van € 145.000 werd bevestigd. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was en presenteerde alternatieve vergelijkingsobjecten met lagere waarden.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de door belanghebbende aangedragen argumenten niet opwogen tegen deze onderbouwing. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.