In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg niet op de zitting van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 19 mei 2022, gereageerd op de beschikking die de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, [de minderjarige1], vaststelde op € 319,78 per maand, met ingang van 5 november 2020. De man heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij de behoefte van [de minderjarige1], de draagkracht van zowel hemzelf als de vrouw, en de ingangsdatum van de alimentatie aanvecht. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om een lagere alimentatie en om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, die de Amerikaanse nationaliteit heeft, op het moment van indiening van het verzoek in Nederland woonde, maar na een verblijf in de VS weer in Nederland is teruggekeerd. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten besproken, waaronder de echtscheiding in 2020 en de zorg voor de minderjarige kinderen. Het hof heeft de draagkracht van beide partijen beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige1]. De vrouw is geacht in de helft van de behoefte van [de minderjarige1] te kunnen voorzien, maar het hof heeft geoordeeld dat zij onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] op nihil gesteld, met de verplichting voor de vrouw om de door de man teveel betaalde kinderalimentatie terug te betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.