Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 januari 2023;
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van mr. Van Stralen van 2 maart 2023 met als productie het rapport van de raad van 6 juli 2022.
- de advocaat van de vader,
- een vertegenwoordiger van de raad,
- twee vertegenwoordigers van de GI.
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Stralen namens de vader verklaard dat de vader inziet dat de kinderen niet meer bij hem kunnen wonen en dat het perspectief van de kinderen dus niet bij hem (de vader) ligt. Het hof overweegt hierover dat, in het algemeen, het blijk geven van duurzame bereidheid van een ouder om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien, in de beoordeling moet worden betrokken maar dat het – gezien het belang van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg staat aan beëindiging van het gezag.
In dit geval staat echter vast dat de kinderen de vader al lange tijd niet hebben gezien of gesproken. In maart 2019 was het laatste omgangscontact. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben tijdens hun gesprek met (de raadsheer van) het hof verteld dat zij helemaal geen contact meer willen met hun vader. Praktisch is het dus lastig, zo niet onmogelijk, voor de vader om invulling te geven aan zijn rol als gezagsdrager; zo lang hij de kinderen niet ziet of spreekt, heeft hij immers geen enkel zicht op wat zij nodig hebben en weet hij niet welke (gezags)beslissingen hun belang dienen. Dat geldt temeer nu hij evenmin contact heeft met de tante, of met de oma, waar de kinderen verblijven.
De GI heeft op verzoek van de vader in november 2022 een tweede contactpersoon aangesteld in wie de vader vertrouwen heeft, om het voor de vader makkelijker te maken om contact te leggen en te onderhouden over zijn kinderen, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van die handreiking. Tussen de GI en de vader is er ook al geruime tijd geen overleg meer.
Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de vader niet verschenen.
Al het voorgaande maakt dat het uitoefenen van het gezag door de vader, mede gezien zijn eigen gebrek aan inzet of initiatief, geen optie meer is.
Daarbij komt, ten slotte, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens hun gesprek met het hof hebben verteld dat zij problemen ondervinden met het aanvragen van een bankpas en het openen van een spaarrekening. In de eerste plaats rijzen er, door het gebrek aan ieder contact, praktische problemen. Maar daarnaast hebben de kinderen er, begrijpelijkerwijs, inmiddels veel moeite mee dat hun vader inzage en/of zeggenschap krijgt in en over hun financiële en persoonlijke gegevens.
Gezien al deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen om de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de vader te beëindigen.