ECLI:NL:GHARL:2023:3987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.321.233
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader en voogdij door de GI na langdurig gebrek aan contact met kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de vader over zijn kinderen. De vader, die alleen belast was met het gezag, heeft in de procedure erkend dat het perspectief voor de kinderen niet bij hem ligt. De kinderen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3], zijn sinds 2018 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De moeder is in 2018 overleden. De vader heeft sinds 2019 geen contact meer gehad met de kinderen, die nu bij hun tante en oma verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en dat de kinderen zelf ook geen contact meer willen met hun vader. De rechtbank Gelderland had eerder al de bestreden beschikking gegeven, die het hof nu bekrachtigt. Het hof benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie gewaarborgd moeten worden. De vader heeft geen gebruik gemaakt van mogelijkheden om contact te leggen met de GI en heeft niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling in hoger beroep. Gezien deze omstandigheden is het in het belang van de kinderen om het gezag van de vader te beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.233
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406008)
beschikking van 11 mei 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 10 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 januari 2023;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een brief van mr. Van Stralen van 2 maart 2023 met als productie het rapport van de raad van 6 juli 2022.
2.2
De hierna (onder 3.1) te noemen kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben op 27 maart 2023, buiten aanwezigheid van de belanghebbenden, met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de vader,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
Het hof heeft [de tante] (de tante van de kinderen) en [de oma] (oma) aangemerkt als informanten. Zij waren ook bij de zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en [de moeder] (verder: de moeder) zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
De moeder is [in] 2018 overleden. Tot de bestreden beschikking was de vader alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 oktober 2018 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 23 oktober 2023.
3.3
Sinds 9 oktober 2018 zijn de kinderen, met een machtiging van de kinderrechter, uit huis geplaatst. Sindsdien verblijven [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij hun tante. [de minderjarige1] verblijft sinds juni 2020, nadat hij eerst ook bij zijn tante verbleef, bij zijn oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over de kinderen beëindigd, de GI tot voogd benoemd, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn gezag over de kinderen in stand te laten, kosten rechtens.
4.3
De raad voert verweer. De raad vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder onder meer beëindigen, indien het kind zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om het gezag van de vader over de kinderen te beëindigen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
Een ondertoezichtstelling en (machtiging tot) uithuisplaatsing zijn naar hun aard tijdelijke maatregelen: zij mogen slechts getroffen worden zolang de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn. Net als bij de ondertoezichtstelling is het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind, het antwoord op de vraag welke periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Stralen namens de vader verklaard dat de vader inziet dat de kinderen niet meer bij hem kunnen wonen en dat het perspectief van de kinderen dus niet bij hem (de vader) ligt. Het hof overweegt hierover dat, in het algemeen, het blijk geven van duurzame bereidheid van een ouder om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien, in de beoordeling moet worden betrokken maar dat het – gezien het belang van de kinderen bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg staat aan beëindiging van het gezag.
In dit geval staat echter vast dat de kinderen de vader al lange tijd niet hebben gezien of gesproken. In maart 2019 was het laatste omgangscontact. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben tijdens hun gesprek met (de raadsheer van) het hof verteld dat zij helemaal geen contact meer willen met hun vader. Praktisch is het dus lastig, zo niet onmogelijk, voor de vader om invulling te geven aan zijn rol als gezagsdrager; zo lang hij de kinderen niet ziet of spreekt, heeft hij immers geen enkel zicht op wat zij nodig hebben en weet hij niet welke (gezags)beslissingen hun belang dienen. Dat geldt temeer nu hij evenmin contact heeft met de tante, of met de oma, waar de kinderen verblijven.
De GI heeft op verzoek van de vader in november 2022 een tweede contactpersoon aangesteld in wie de vader vertrouwen heeft, om het voor de vader makkelijker te maken om contact te leggen en te onderhouden over zijn kinderen, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van die handreiking. Tussen de GI en de vader is er ook al geruime tijd geen overleg meer.
Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de vader niet verschenen.
Al het voorgaande maakt dat het uitoefenen van het gezag door de vader, mede gezien zijn eigen gebrek aan inzet of initiatief, geen optie meer is.
Daarbij komt, ten slotte, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens hun gesprek met het hof hebben verteld dat zij problemen ondervinden met het aanvragen van een bankpas en het openen van een spaarrekening. In de eerste plaats rijzen er, door het gebrek aan ieder contact, praktische problemen. Maar daarnaast hebben de kinderen er, begrijpelijkerwijs, inmiddels veel moeite mee dat hun vader inzage en/of zeggenschap krijgt in en over hun financiële en persoonlijke gegevens.
Gezien al deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen om de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de vader te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 10 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K. Mans en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. S. Kuijpers in tegenwoordigheid van de griffier.