ECLI:NL:GHARL:2023:4192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.322.579
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en beoordeling van de zorgcapaciteiten van de ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022, die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige hebben, zijn in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de uithuisplaatsing werd goedgekeurd. De ouders verzoeken het hof om de uithuisplaatsing in duur te beperken en te werken naar een terugplaatsing bij de moeder.

De procedure begon met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, verleend door de kinderrechter, vanwege zorgen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige door de moeder. De kinderrechter had eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die later door de rechtbank werd bekrachtigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 zijn de ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en heeft de GI verweer gevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in behandeling is voor haar emotionele problemen en dat zij zich positief ontwikkelt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar vermogen om in de behoeften van de minderjarige te voorzien. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.579
(zaaknummer rechtbank Overijssel 281086)
beschikking van 16 mei 2023
inzake
[verzoekster](de moeder)
en
[verzoeker](de vader),
beiden wonende in [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.H. van der Linden in Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding bij de rechtbank

Het hof verwijst hiervoor naar de beschikkingen van de (kinderrechter in de) rechtbank [1] Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 mei 2022, 23 mei 2022 en 21 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 november 2022 is schriftelijk uitgewerkt op 20 december 2022 en wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 10 februari 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- twee journaalberichten van mr. Van der Linden van 2 maart 2023 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2023 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI is een vertegenwoordigster verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het gaat in deze zaak over [de minderjarige] , geboren [in] 2022 in [plaats1] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2.
In de beschikking van 11 april 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 11 april 2023.
3.3.
De kinderrechter heeft op 12 mei 2022 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend voor de duur van twee weken. De kinderrechter heeft vervolgens in de beschikking van 23 mei 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de beslissing over de uithuisplaatsing voor een langere duur aangehouden en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 11 april 2023), deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
[de minderjarige] woont vanaf 31 augustus 2022 in een perspectief biedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in duur wordt beperkt en te bepalen dat wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder.
4.2.
De GI voert verweer en zij verzoekt het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.2.
[de minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte tot aan de uithuisplaatsing met zijn moeder op de Ouder Kind Behandelgroep (OKB) van [naam1] gewoond. Gezien werd dat de moeder onvoldoende in de basisbehoeften van [de minderjarige] kon voorzien. Naast zorgen over aandacht, troost en verzorging waren er zorgen over de voeding van [de minderjarige] . De zorgen over het achterblijvende gewicht van [de minderjarige] , die al met een te laag gewicht geboren is, waren zo groot dat dit tot een ziekenhuisopname heeft geleid. Vanwege deze grote zorgen is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend.
5.3.
Naast de zorgen over het gewicht van [de minderjarige] , zijn er ook zorgen over de manier waarop de moeder met [de minderjarige] omgaat. Zo herkent de moeder de signalen die [de minderjarige] afgeeft niet, waardoor niet in de behoefte van [de minderjarige] wordt voorzien. Door [naam1] zijn deze zorgen met de moeder besproken en zijn haar adviezen gegeven. Het aanspreken van de moeder op haar gedrag heeft echter regelmatig tot conflicten geleid die in het bijzijn van [de minderjarige] hebben plaatsgevonden. De emoties van de moeder maken dat het geven van feedback lastig is, waardoor het niet kan gaan waar het eigenlijk over moet gaan, namelijk wat [de minderjarige] op dat moment nodig heeft. Geprobeerd is om door middel van video feedback naar het gedrag van zowel de moeder als [de minderjarige] te kijken, waarbij adviezen zijn gegeven. Het lukt de moeder om deze adviezen toe te passen in een soortgelijke situatie, maar als de situatie anders is lukt het haar niet en heeft zij daarin begeleiding nodig. Het is voor de moeder erg lastig gebleken om nieuwe ontwikkelingen (en dus andere signalen) te herkennen en hierop in te spelen. Daarbij is het zien van signalen, hierop inspelen en het aannemen en uitvoeren van adviezen ook afhankelijk van de stemming van de moeder. Wanneer de moeder veel spanning heeft lukt het haar niet de eerder aangeleerde vaardigheden toe te passen. Op de momenten dat het de moeder wel lukt de adviezen uit te voeren, sluit zij beter aan op de signalen van [de minderjarige] , maar doordat haar spanningsboog kort is, houdt de moeder dit goed niet vol. Hierdoor wordt de moeder onvoorspelbaar voor [de minderjarige] en dit maakt de situatie verwarrend en onveilig voor hem.
5.4.
Gebleken is dat de moeder inmiddels is gestart met EMDR therapie, op de wachtlijst staat voor intensieve traumabehandeling, emotieregulatie therapie krijgt en psycho-educatie voor borderline persoonlijkheidsproblematiek. Dat de moeder heel hard aan zichzelf werkt en zich positief ontwikkelt, wordt ook door de jeugdzorgwerker gezien. Aangezien de moeder de nodige hulp krijgt, is zij van mening dat moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Het is heel positief dat de moeder de hulp krijgt en aanvaardt die zij nodig heeft. Op dit moment is het niet zo dat deze positieve ontwikkelingen al tot het oordeel van het hof leiden dat een thuisplaatsing al aan de orde is. Naast de zorgen over de emoties van de moeder, zijn er ook zorgen over de mogelijkheden en de voorspelbaarheid van de moeder, zoals hiervoor is omschreven, en daarmee de mogelijkheid om een veilige plek voor [de minderjarige] te bieden.
5.5.
De aankomende periode zal moeten worden bekeken of de moeder in staat is in de behoeftes van [de minderjarige] te voorzien. Daarbij speelt ook mee dat [de minderjarige] specifieke opvoedingsbehoeften heeft. Er zijn nog steeds zorgen over zijn gewicht. Hiervoor staat hij onder toezicht van een diëtist. Daarnaast is [de minderjarige] heel gevoelig, snel overprikkeld en heeft hij slaapproblemen. Dit vraagt van een opvoeder extra vaardigheden.
5.6.
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het hof zal daarom de beschikking van de rechtbank in stand laten (bekrachtigen).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 november 2022, schriftelijk uitgewerkt op 20 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De beschikkingen van 12 mei 2022 en 23 mei 2022 zijn door de kinderrechter gegeven en de beschikking van 21 november 2022 door de meervoudige kamer.