ECLI:NL:GHARL:2023:429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.318.660
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelt dat zij nu stabiel is en in staat om voor de minderjarige te zorgen, terwijl de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) van mening zijn dat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder blijven bestaan. De moeder heeft in het verleden psychische problemen gehad, maar stelt dat deze nu zijn opgelost. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de wettelijke vereisten voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de afhankelijkheid van de verzorging door de opvoeder. De moeder en de vader hebben niet adequaat samengewerkt met de GI, wat essentieel is voor de beoordeling van hun opvoedcapaciteiten. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige is gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.660
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406026)
beschikking van 17 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 november 2022;
  • het verweerschrift van de raad;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de moeder haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder en de vader zijn zonder bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft de kinderrechter de toen nog ongeboren [de minderjarige] voorlopig onder toezicht tot 25 augustus 2022. Bij die beschikking is eveneens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken.
Bij beschikking van 2 juni 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling te weten tot 25 augustus 2022. Deze machtiging is per datum geboorte van [de minderjarige] ten uitvoer gelegd
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 augustus 2022 tot 16 augustus 2023 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 augustus 2022 tot 16 februari 2023.
3.4
[de minderjarige] verbleef vanaf zijn geboorte in een crisispleeggezin op een voor de ouders onbekend adres. Sinds september 2022 verblijft [de minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, deze beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad voor zover het betreft de uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen en daarbij te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De GI voert eveneens verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De raad baseert het verzoek in eerste aanleg op problemen aan de kant van de moeder uit 2018, die nu niet meer bestaan. De moeder is nu stabiel en in staat om de zorg voor [de minderjarige] te dragen. De moeder gebruikt sinds 2019 geen psychofarmaca meer en er zijn geen tekenen van terugval. De raad blijft zorgen houden over de persoonlijke problematiek van de moeder, maar de heer [naam1] , tot maart 2022 de behandelend psychiater van de moeder, schetst volgens de moeder een meer genuanceerd beeld. Daarbij komt dat de hulpverlening bij GGNet twee jaar geleden is afgesloten. Er waren op dat moment geen zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder en de vader realiseren zich dat zij met de GI zullen moeten samenwerken en zijn daartoe ook bereid. Dat die samenwerking moeilijk is geweest, is begrijpelijk. [de minderjarige] is zonder aankondiging kort na de geboorte bij de moeder weggehaald en de moeder heeft [de minderjarige] amper kunnen vasthouden. Dit is voor de moeder zeer traumatisch geweest. Tot op de dag van vandaag weet de moeder ook niet waar en bij wie [de minderjarige] verblijft. Daarnaast verloopt het maken van afspraken om [de minderjarige] te zien niet soepel. De jeugdbeschermer eist dat de ouders eerst met haar in gesprek gaan, maar dat zorgt voor (te) veel wrevel. Bovendien beschikt de moeder niet over voldoende middelen om naar [plaats1] te reizen, zoals de jeugdbeschermer heeft voorgesteld. Tot slot heeft de jeugdbeschermer bericht dat er een perspectief biedend pleeggezin voor [de minderjarige] is gevonden, terwijl er nog geen onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] is gedaan.
5.3
De raad benadrukt allereerst dat het bijzonder moeilijk en pijnlijk voor de moeder moet zijn dat [de minderjarige] nu niet bij de ouders opgroeit. Tegelijkertijd geldt het volgende. [de minderjarige] woont nu in een pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De omstandigheid dat dit een perspectief biedend pleeggezin is in die zin dat [de minderjarige] daar zo nodig kan blijven tot hij achttien jaar is, maakt volgens de raad niet dat het perspectief van [de minderjarige] al is bepaald. De raad vindt wel dat de zorgen omtrent de ouders groot zijn. Er is tot op heden slechts eenmaal omgang tussen de ouders en [de minderjarige] geweest, maar tijdens dit contact konden de ouders niet bij [de minderjarige] aansluiten. Alle vervolgafspraken hebben de ouders afgezegd of zij kwamen daarbij niet opdagen. De moeder heeft geen psychiatrische hulp en wil ook geen hulp. De moeder lijkt daarbij volgens de raad geen inzicht te hebben in haar eigen problematiek. Hulpverleners zien in de gesprekken met de moeder juist een zeer verwarde vrouw en het is voor de raadsonderzoekers moeilijk gebleken een inhoudelijk gesprek met haar te voeren. Ook de wijkagent en de verloskundige beschrijven de moeder geregeld als verward en benoemen dat informatie bij haar niet lijkt te beklijven. Om te kunnen beoordelen of de ouders in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen, moet er in ieder geval contact en samenwerking met de GI zijn, maar die ontbreken op dit moment. De ouders stellen weliswaar dat zij bereid zijn om met de GI samen te werken, maar deze bereidheid is in de praktijk nog niet gebleken. Volgens de raad is het belangrijk dat de ouders de samenwerking aangaan, zodat er een duidelijk beeld komt over hun mogelijkheden en opvoedcapaciteiten. De raad merkt daarbij op dat de tijd voor [de minderjarige] begint te dringen.
5.4
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat was en is voldaan aan de wettelijke vereisten om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Er vindt op dit moment geen contact plaats tussen de moeder en [de minderjarige] en tijdens de enige omgang die wel heeft plaatsgevonden, bleek de moeder niet in staat om bij de leeftijd van [de minderjarige] aan te sluiten. Zo pakte de moeder het flesje van [de minderjarige] af om naar hem te kunnen kijken en probeerde ze hem te laten staan, terwijl hij pas een paar maanden oud is. Daarbij komt dat de samenwerking tussen de moeder en de GI niet van de grond komt, terwijl dit wel noodzakelijk is om de opvoedingsmogelijkheden van de moeder te onderzoeken. Duidelijk is dat dit aan de moeder ligt. De moeder maakt op de hulpverleners een verwarde indruk en zij verschijnt niet op afspraken. Zij is ook zonder zich van tevoren af te melden niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Op telefoontjes van haar advocaat voorafgaand aan de zitting heeft de moeder niet gereageerd, evenmin als overigens de vader. Het hof overweegt dat uit de stellingen van de moeder blijkt dat zij [de minderjarige] heel graag wil opvoeden, maar uit de stukken volgt ook dat dit nu in ieder geval niet kan en dat de moeder en de vader snel moeten gaan samenwerken met de GI om te kunnen beoordelen of zij in staat zijn [de minderjarige] op te voeden. Daarbij neemt het hof ook de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] in aanmerking, waardoor hij voor zijn verzorging volledig afhankelijk is van zijn opvoeders.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 16 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 17 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.