ECLI:NL:GHARL:2023:4301

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
200.323.346/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van minderjarige en zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind, [de minderjarige1], van [woonplaats1] naar [plaats1], en om hem in te schrijven op een basisschool in [plaats1]. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1], die in 2018 is geboren. De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin is afgesproken dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat er een zorgregeling is waarbij hij afwisselend bij beide ouders verblijft. Na een verschil van mening over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1], heeft de moeder de rechtbank verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving op een nieuwe school. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen, waarna de moeder in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de motivering van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de verzoeken van de moeder niet in het belang van [de minderjarige1] zijn. Het hof heeft daarbij gekeken naar de huidige zorgregeling, die al geruime tijd functioneert en waarbij [de minderjarige1] een goede band heeft met beide ouders. De moeder heeft niet overtuigend aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is of dat deze in het belang van [de minderjarige1] zou zijn. Het hof heeft ook twijfels geuit over de authenticiteit van de door de moeder overgelegde verklaringen van de huisarts en de school. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de bestaande zorgregeling is gehandhaafd. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder en heeft in incidenteel hoger beroep aanvullende verzoeken gedaan, die eveneens zijn afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.346/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 134568)
beschikking van 16 mei 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 september 2021 en 21 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 februari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 6 maart 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 16 maart 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2023 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting hebben beide advocaten mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2018. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige zoon, [de minderjarige2] , geboren [in] 2009. De vader van [de minderjarige2] is overleden.
Sinds april 2020 heeft de moeder een relatie met haar huidige partner, die in [plaats1] woont. Hij heeft een minderjarige zoon, die bij hem woont.
3.3
Na het verbreken van hun relatie hebben de ouders met behulp van een mediator een ouderschapsplan opgesteld, door de ouders ondertekend op 18 november 2020 (hierna: het ouderschapsplan), waarin zij hebben afgesproken dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Verder zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen waarbij [de minderjarige1] in een periode van twee weken zes dagen bij de vader verblijft en acht dagen bij de moeder en waarbij de vakanties en feestdagen worden verdeeld conform het in het ouderschapsplan opgenomen schema. Ouders hebben ook afgesproken dicht bij elkaar te blijven wonen, en in ieder geval binnen een straal van 15 kilometer van [woonplaats1] of directe omgeving, teneinde gedeeld ouderschap te kunnen uitoefenen.
Nadien is tussen de ouders een verschil van mening ontstaan over het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en de zorgregeling met de andere ouder en hebben de ouders de rechtbank verzocht daar een beslissing over te nemen.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 25 januari 2021, hersteld bij vonnis van 17 maart 2021, heeft de voorzieningenrechter:
- [de minderjarige1] toevertrouwd aan de uitsluitende zorg van de moeder;
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld, zoals neergelegd in het ouderschapsplan, die als basisregeling een tweewekelijkse regeling inhoudt waarbij [de minderjarige1] vanaf maandag twee dagen bij de vader verblijft, drie dagen bij de moeder, vier dagen bij de vader, vijf dagen bij de moeder enzovoorts;
- bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van het vonnis;
- de ouders verwezen naar het hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiding van [naam1] .
3.5
Blijkens de “brief (niet starten) Hulp Na Scheiding voor [de minderjarige1] ” van [naam1] van 21 april 2021 is het traject waarnaar de ouders in het kortgedingvonnis zijn verwezen niet gestart, omdat er geen gezamenlijk akkoord is op de hulp van [naam1] . Volgens deze brief heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij niet wil starten met het traject. De raad heeft vervolgens geconcludeerd dat een raadsonderzoek niet geïndiceerd is en de rechtbank geadviseerd een beslissing te nemen over de zorgregeling.
3.6
Bij tussenbeschikking van 14 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de ouders (opnieuw) verwezen naar het hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiding van [naam1] . De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de voorlopige zorgregeling te wijzigen.
3.7
Uit de stukken blijkt dat het hulpverleningstraject (opnieuw) onvoldoende van de grond is gekomen en daarom is afgesloten. De raad heeft de rechtbank vervolgens bericht geen meerwaarde te zien in het doen van onderzoek en de rechtbank geadviseerd een eindbeslissing te nemen. De moeder heeft daarna haar verzoek aan de rechtbank vermeerderd en de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [de minderjarige1] van [woonplaats1] naar [plaats1] en hem daar op een school in te schrijven.
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de verzoeken van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] naar [plaats1] te verhuizen en om [de minderjarige1] in te schrijven op [de school] in [plaats1] , afgewezen;
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald;
- een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige1] beginnende op de maandag twee dagen bij de vader verblijft, vervolgens drie dagen bij de moeder, daarna vier dagen bij de vader, dan vijf dagen bij de moeder, enzovoort; alsmede waarbij de ouders de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte verdelen;
- de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met acht grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de afwijzing van haar verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing en voor inschrijving van [de minderjarige1] op [de school] in [plaats1] en op de zorgregeling. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- haar verzoeken om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met [de minderjarige1] van [woonplaats1] naar [plaats1] en voor inschrijving van [de minderjarige1] op [de school] in [plaats1] , toe te wijzen;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige1] bij de vader zal verblijven:
- eens per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag tot zondagavond of maandagochtend
naar school (indien de vader dit kan invullen);
- een extra weekend (dezelfde tijden) per drie maanden;
- ter compensatie van de dinsdag dat [de minderjarige1] nu (nog) bij de vader verblijft, kan [de minderjarige1] in de
vakanties voor langere tijd naar de vader. De moeder wil tevens het halen en brengen
voor haar rekening nemen als de vader [de minderjarige1] niet uit school kan halen vanwege werk.
De vader kan dan aangeven welke vakantie(s) hem het beste uitkomen (in verband
met het beperkt aantal vrije dagen),
- waarbij de moeder dit verzoek met betrekking tot de vakanties als volgt wenst aan te vullen:
1) [de minderjarige1] verblijft in de zomervakantie twee weken bij de vader en twee weken bij de moeder, waarna de zorgregeling verder zal doorlopen;
2) indien [de minderjarige1] het weekend na Hemelvaart bij de vader verblijft, dan zal [de minderjarige1] vanaf
donderdag tot zondagavond bij de vader verblijven;
3) Tweede Paasdag verblijft [de minderjarige1] bij de vader als hij op Eerste Paasdag bij de vader
verblijft dan wel Tweede Pinksterdag verblijft [de minderjarige1] bij de vader als hij op Eerste
Pinksterdag bij de vader verblijft;
4) tijdens de Kerstvakantie zal de zorgregeling doorlopen. Indien Kerst en/of Oud en
Nieuw een dag voor/na het weekend dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft, valt, zal deze dag
bij het weekend worden betrokken.
4.2
De vader voert verweer tegen het principaal hoger beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.
De vader komt op zijn beurt met ongenummerde grieven in incidenteel hoger beroep van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof in aanvulling op de bestreden beschikking:
a. a) de moeder te verbieden met [de minderjarige1] naar [plaats1] te verhuizen en te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag dat zij zich niet houdt aan een zodanige afwijzing van haar verzoek of een zodanig verbod, geldend vanaf de datum van betekening van de beschikking;
b) de moeder te verbieden [de minderjarige1] in te schrijven op [de school] te [plaats1] of enige andere school dan de huidige school van [de minderjarige1] in [woonplaats1] en te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag dat zij zich niet houdt aan een zodanige afwijzing van haar verzoek of een zodanig verbod, geldend vanaf de datum van betekening van de beschikking;
c) te bepalen dat indien de moeder alsnog besluit haar eigen gewone verblijfplaats te verplaatsen naar [plaats1] (al dan niet met [de minderjarige1] ) het hoofdverblijf van [de minderjarige1] met ingang van die datum bij de vader wordt bepaald;
d) de zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige1] beginnende op de maandag twee dagen bij de
vader verblijft, vervolgens drie dagen bij de moeder verblijft, daarna vier dagen bij de vader,
dan vijf dagen bij de moeder, enzovoorts, en de vakanties en feestdagen in onderling overleg
bij helfte worden verdeeld en tevens te bepalen dat deze verdeling bij helfte geschiedt als
opgenomen in het ouderschapsplan op blz. 3 en 4;
e) te bepalen dat indien de moeder alsnog besluit haar eigen gewone verblijfplaats te
verplaatsen naar [plaats1] (al dan niet met [de minderjarige1] ) de zorgregeling zodanig wordt vastgesteld
inhoudende dat [de minderjarige1] bij de moeder verblijft elk tweede weekend van vrijdag uit school tot
maandag naar school alsmede elk kwartaal een extra weekend en de vakanties en feestdagen
in onderling overleg bij helfte worden verdeeld en tevens te bepalen dat deze verdeling bij helfte geschiedt als opgenomen in het ouderschapsplan op blz. 3 en 4;
f) de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Het principaal hoger beroep
* Vervangende toestemming voor verhuizing
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind en/of de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om met [de minderjarige1] te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige1] van [woonplaats1] naar [plaats1] te verhuizen, moet worden afgewezen. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank, na eigen onderzoek, tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt het hof hieraan nog het volgende toe.
5.6
Bij te nemen beslissing moet weliswaar een afweging van alle belangen worden gemaakt, maar het belang van [de minderjarige1] staat voorop. Sinds eind 2020, dus al ruim twee jaar voeren de ouders een zorgregeling uit die erop neerkomt dat [de minderjarige1] bijna evenveel tijd bij beide ouders is. De rol van de ouders in het leven van [de minderjarige1] is op dit moment dus nagenoeg gelijkwaardig. De vader heeft zijn werk(tijden) aangepast aan de tijden waarop [de minderjarige1] bij hem verblijft om ook betrokken te zijn bij zijn dagelijkse leven. Continuering van deze situatie doet recht aan de afspraken die zij na hun uiteengaan daarover met elkaar hebben gemaakt. De ouders hebben toen een gedeeld ouderschap voor ogen gehad en [de minderjarige1] gedijt daar inmiddels al enige jaren prima bij. Door een verhuizing naar [plaats1] zou dit nagenoeg gelijkwaardige ouderschap doorkruist worden en dit acht het hof niet in het belang van [de minderjarige1] .
5.7
De omstandigheid dat de moeder geen enkele binding ervaart met [woonplaats1] , zoals zij naar voren brengt, vormt voor het hof geen reden om anders te beslissen. Haar stelling dat zij veelal (met de kinderen) bij haar partner in [plaats1] verblijft en dat [de minderjarige1] meer in [plaats1] is geworteld dan in [woonplaats1] overtuigt het hof niet. Nog los van het feit dat die stelling niet strookt met de verklaring van de moeder ter zitting dat de moeder en [de minderjarige1] doordeweeks in [woonplaats1] zijn en dat [de minderjarige1] zowel in [woonplaats1] als in [plaats1] geworteld is staat vast dat [de minderjarige1] grotendeels opgroeit in [woonplaats1] , daar naar school gaat en daar een sociale omgeving en ook banden met het netwerk van beide ouders heeft.
Dat de moeder in [woonplaats1] belemmerd wordt om inkomen uit arbeid te verwerven is met de huidige arbeidsmarkt (zij werkt in de kinderopvang) zonder nadere onderbouwing ook niet aannemelijk geworden.
5.8
Het hof neemt verder bij zijn oordeel in aanmerking dat niet alleen [de minderjarige1] op dit moment in [woonplaats1] naar school gaat, maar ook de andere zoon van de moeder: [de minderjarige2] . Ook al zou [de minderjarige2] liever naar een school in [plaats2] gaan, zoals de moeder stelt, dan weegt die wens niet op tegen het belang van [de minderjarige1] bij continuering van de huidige situatie.
* Vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool
5.9
Nu het hof van oordeel is dat de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige1] naar [plaats1] terecht heeft afgewezen, dient het verzoek ten aanzien van de inschrijving van [de minderjarige1] op een basisschool in [plaats1] geen doel meer. Het hof zal de bestreden beschikking daarom ook bekrachtigen voor zover dit verzoek is afgewezen.
* Zorgregeling
5.1
De moeder heeft verzocht de zorgregeling te wijzingen, omdat zij van mening is – kort gezegd – dat de huidige zorgregeling te onrustig is voor [de minderjarige1] en niet meer passend gelet op de slechte communicatie tussen de ouders. Zij vindt deze regeling met de verschillende overdrachtsmomenten niet goed voor [de minderjarige1] . De vader heeft dit gemotiveerd betwist. Hij heeft eveneens gemotiveerd betwist dat de onderlinge communicatie tussen de ouders dusdanig slecht is dat de zorgregeling daarom niet passend is. Het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing heeft de communicatie geen goed gedaan, maar naar de mening van de vader is de communicatie nog steeds functioneel en werkbaar.
Het hof is onvoldoende gebleken dat de huidige zorgregeling, die al sinds 2020 zo wordt uitgevoerd, niet meer in het belang van [de minderjarige1] is doordat deze te onrustig voor hem zou zijn en/of de communicatie tussen de ouders te slecht is.
5.11
Het hof volgt de moeder evenmin in haar stelling dat de zorgregeling die in het ouderschapsplan was opgenomen, was gebaseerd op een periode dat [de minderjarige1] nog niet naar school ging, Uit het ouderschapsplan (blz. 2) volgt immers dat de ouders wel al een regeling hadden afgesproken voor het moment dat [de minderjarige1] naar school zou gaan. Het hof gaat evenals de rechtbank eveneens voorbij aan de stelling van de moeder dat zij onder druk zou hebben ingestemd met de regeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan: de vader heeft dit betwist en de moeder heeft dit verder ook niet onderbouwd.
5.12
Voor zover de moeder haar stelling heeft willen onderbouwen met een verklaring van de huisarts van 3 april 2023 en een verslag van de school van 13 april 2023 (producties 4 en 5 bij het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep), merkt het hof op dat het hof bij zijn beoordeling deze stukken buiten beschouwing laat. Zoals reeds ter zitting benoemd, zijn deze stukken niet ondertekend, hebben beide stukken - hoewel ze van verschillende afzenders afkomstig zouden zijn - hetzelfde lettertype, staan er tekstuele onjuistheden in de stukken en is de verklaring van de huisarts gericht aan de huisarts zelf. Het hof heeft daarom twijfel aan de authenticiteit van de stukken.
5.13
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om de huidige zorgregeling te wijzigen en zal het hof dit verzoek van de moeder afwijzen.
5.14
Met betrekking tot de vakantieregeling heeft de moeder verzocht deze aan te vullen zoals het hof hiervoor onder 4.1 heeft weergegeven. De vader heeft verweer gevoerd en (in het incidenteel hoger beroep, waar het hof hierna verder op zal ingaan) verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarbij is bepaald dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte dienen te worden verdeeld, en in aanvulling hierop te beslissen dat deze verdeling bij helfte geschiedt als opgenomen in het ouderschapsplan op blz. 3 en 4.
5.15
Voor de verdeling van de vakanties en feestdagen geldt hetzelfde als het hof in het kader van de zorgregeling heeft overwogen: in het door de moeder aangevoerde ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van hetgeen de ouders in het ouderschapsplan waren overeengekomen. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat de vader (thuis)werkt in de periode dat [de minderjarige1] bij hem verblijft, is het hof van oordeel dat het aan beide ouders zelf is om te kiezen hoe zij hun tijd indelen wanneer [de minderjarige1] bij hen verblijft.
Het hof zal dan ook de beslissing in de bestreden beschikking dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders worden verdeeld, aanvullen met de beslissing dat deze verdeling dient te geschieden conform hetgeen de ouders daarover hebben opgenomen in het ouderschapsplan.
Het incidenteel hoger beroep
* Verbod tot verhuizing en opleggen dwangsom
5.16
De vader heeft verzocht het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing en voor inschrijving van [de minderjarige1] op een basisschool in [plaats1] af te wijzen, de moeder te verbieden om met [de minderjarige1] naar [plaats1] te verhuizen en [de minderjarige1] in te schrijven op een basisschool in [plaats1] en te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag dat zij zich niet houdt aan een de afwijzing van haar verzoeken of de verboden.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat haar uitspraken tijdens de zitting in eerste aanleg verkeerd zijn opgevat en dat het niet zo is dat zij, ook als zij geen toestemming krijgt, wel gaat verhuizen. De moeder heeft toegezegd dat zij niet met [de minderjarige1] naar [plaats1] zal verhuizen als zij hiertoe geen toestemming krijgt. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de moeder een verbod tot verhuizing en tot inschrijving van [de minderjarige1] op een basisschool in [plaats1] en/of een dwangsom op te leggen. Het hof gaat ervan uit dat de moeder zich houdt aan de beslissing van het hof.
* Hoofdverblijfplaats [de minderjarige1]
5.17
Verder heeft de vader verzocht te bepalen dat indien de moeder alsnog besluit haar eigen gewone verblijfplaats te verplaatsen naar [plaats1] (al dan niet met [de minderjarige1] ), de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] met ingang vanaf dat moment bij de vader zal zijn. Hiervoor geldt eveneens dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij zonder toestemming niet met [de minderjarige1] naar [plaats1] zal verhuizen en dat ze ook niet alleen naar [plaats1] zal verhuizen. Ook hierbij gaat het hof ervan uit dat de moeder zich aan deze toezegging houdt. Het hof ziet daarom ook in dit geval geen aanleiding om het verzoek van de vader toe te wijzen.
* Zorg- en vakantieregeling
5.18
De vader heeft in (het petitum van) zijn incidenteel hoger beroep onder d. en e. verzoeken ingediend met betrekking tot de zorg- en vakantieregeling. Het hof is hierop reeds ingegaan naar aanleiding van de verzoeken van de moeder in het principaal hoger beroep over de zorg- en vakantieregeling. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Met betrekking tot het verzoek van de vader om een zorg- en vakantieregeling vast te stellen voor het geval de moeder besluit haar eigen gewone verblijfplaats te verplaatsen naar [plaats1] (al dan niet met [de minderjarige1] ), ziet het hof hier geen aanleiding toe, nu de moeder, zoals hiervoor ook reeds overwegen in het kader van de andere verzoeken, heeft toegezegd dat zij zonder toestemming niet met [de minderjarige1] naar [plaats1] zal verhuizen en dat ze ook niet alleen naar [plaats1] zal verhuizen. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna te melden.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de verdeling van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders geschiedt, als opgenomen in het ouderschapsplan van 18 november 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.