In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.571.000, terwijl belanghebbende een waarde van € 1.213.000 voorstelde. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 11 mei 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende betoogd dat de behandeling door een enkelvoudige kamer niet wenselijk was en dat een meervoudige kamer meer gewicht aan de uitspraak zou geven. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de behandeling door een enkelvoudige kamer voldoende waarborgen biedt voor de rechten van belanghebbende. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak uiteindelijk vastgesteld op € 1.450.000, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd om de door hem voorgestelde waarde aannemelijk te maken.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verlaagd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.