ECLI:NL:GHARL:2023:496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.318.981/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake inschrijving woningzoekende bij Stichting Oost Flevoland Woondiensten

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 1 november 2022 werd uitgesproken. De zaak betreft de inschrijving van [appellant] als woningzoekende bij Stichting Oost Flevoland Woondiensten (OFW). OFW had [appellant] uitgeschreven omdat hij in 2019 en 2020 de jaarlijkse kosten van € 15 niet tijdig had betaald. [appellant] vorderde in kort geding dat OFW hem weer zou inschrijven met terugwerkende kracht, maar deze vordering werd afgewezen door de voorzieningenrechter. Het hof heeft de bezwaren van [appellant] thematisch besproken en geconcludeerd dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inschrijving onterecht was beëindigd. OFW heeft voldoende bewijs geleverd dat de inschrijving telkens voor één jaar gold en dat [appellant] op de hoogte was van de betalingsverplichtingen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.318.981/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10096409)
arrest in kort geding van 17 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de voorzieningenrechter: gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. D. Pieterse, die kantoor houdt te 's-Gravenhage,
tegen
Stichting Oost Flevoland Woondiensten,
die is gevestigd in Dronten,
geïntimeerde,
bij de voorzieningenrechter: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
OFW,
advocaat: mr. R.M. Goeman, die kantoor houdt te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 1 november 2022 tussen partijen in de zogenaamde reconventie heeft uitgesproken (de vordering van [appellant] ). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep met grieven en de memorie van antwoord.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak klaagt [appellant] erover dat hij niet meer als woningzoekende bij OFW staat ingeschreven. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
OFW is een verhuurder in het sociale domein in de gemeente Dronten die als enige instantie sociale huurwoningen aan inwoners van die gemeente aanbiedt die een inkomen hebben tot de huurtoeslaggrens. Zij doet dat door middel van een door haar beheerd portaal op haar website, waarop potentiële woningzoekenden zich kunnen inschrijven. [appellant] heeft dat op 20 april 2017 gedaan.
2.3
Voor de gebruikmaking van het portaal van OFW zijn jaarlijks kosten verschuldigd van € 15. In 2019 heeft [appellant] die bijdrage niet tijdig betaald, waarna OFW hem heeft uitgeschreven. Omdat [appellant] binnen enkele weken alsnog de verlengingskosten betaalde, is de inschrijving daarna hersteld. In 2020 heeft [appellant] de verlengingskosten opnieuw niet betaald, waarna OFW hem per 21 mei 2020 heeft uitgeschreven. [appellant] was het daarmee niet eens en heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat OFW op straffe van een dwangsom wordt opgedragen om hem - met instandhouding van de inschrijfduur vanaf 20 april 2017 - weer tot het portaal toe te laten. Deze vordering is afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat alsnog een toewijzing volgt.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal de bezwaren van [appellant] tegen het vonnis van de voorzieningenrechter hierna thematisch bespreken. De beslissing zal zijn dat het vonnis op het in hoger beroep bestreden onderdeel in stand blijft.
Heeft [appellant] een spoedeisend belang bij zijn vordering?
3.2
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis niet alleen op een vordering van [appellant] beslist, maar ook op een vordering van OFW (de zogenaamde conventie). Die vordering strekte tot ontruiming van een door wijlen zijn ouders gehuurde woning. Na toewijzing van die vordering is aan [appellant] tegen 6 december 2022 de ontruiming van deze woning aangezegd. Daarmee is het spoedeisende belang van [appellant] gegeven om weer bij OFW als woningzoekende te worden ingeschreven.
Is sprake van onregelmatige opzegging of ontbinding van de overeenkomst?
3.3
De kern van het verwijt van [appellant] is dat OFW zijn inschrijving als woningzoekende onregelmatig heeft beëindigd. Hij gaat er daarbij vanuit dat sprake was van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens hem is die ten onrechte ontbonden of opgezegd. OFW voert echter het verweer dat sprake is van een inschrijving voor de duur van steeds één jaar, welke inschrijving telkens verlengd kon worden. Omdat van die mogelijkheid in 2020 geen gebruik is gemaakt, is de inschrijving volgens OFW geëindigd.
3.4
Omdat [appellant] zijn vordering baseert op opzegging of ontbinding, moet eerst de vraag worden beantwoord of hij zijn stellingen hierover aannemelijk heeft gemaakt. Dat is niet gebeurd: [appellant] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat sprake is geweest van ontbinding of van opzegging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. OFW daarentegen, heeft vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat de inschrijving steeds gold voor één jaar en telkens met één jaar kon worden verlengd door betaling van € 15. Niet bestreden is immers dat [appellant] al eerder was uitgeschreven omdat hij de jaarlijkse bijdrage niet had betaald, en dat hij in 2020 wist dat OFW zijn inschrijving bij het uitblijven van betaling opnieuw kon beëindigen. Dat OFW hem op eigen initiatief een aanbod tot verlenging had moeten doen (en op grond van welke rechtsregel), is niet onderbouwd. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat OFW in een dergelijke verplichting is tekortgeschoten. In tegendeel, OFW heeft met de overlegging van een intern correspondentieoverzicht voorlopig aannemelijk gemaakt dat zij op 21 maart en 21 april 2020 betalingsverzoeken heeft gedaan waarop [appellant] niet heeft gereageerd. Anders dat [appellant] suggereert, kunnen die verzoeken worden opgevat als een (herhaald) aanbod tot verlenging.
Is sprake van een onrechtmatige daad?
3.5
[appellant] heeft zijn vordering naast opzegging en ontbinding ook gebaseerd op het leerstuk van de onrechtmatige daad. Dat standpunt, dat uitgaat van verwijtbaar gedrag aan de kant van OFW, heeft hij echter niet onderbouwd. Opnieuw is het tegendeel aan de orde. Onbestreden is namelijk dat OFW hem na de tweede uitschrijving opnieuw te wille heeft willen zijn door net als een jaar daarvoor aan te bieden de inschrijving weer actief te maken. Hij kon dat doen door de bijdrage van € 15 alsnog te betalen. In het e-mailbericht dat OFW daarover op 25 mei 2020 aan [appellant] heeft geschreven, is het rekeningnummer genoemd waarop hij dat bedrag de dagen daarna kon overmaken. Ook is aangegeven onder welke vermelding dat dan moest gebeuren. De suggestie dat de betaling alleen kon worden gedaan met gebruikmaking van het portaal, is daarmee evenzeer ongegrond.
De conclusie
3.6
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt, voor zover aan hoger beroep onderworpen, het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van 1 november 2022;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van OFW:
€ 783 aan procedurele kosten
€ 1.114 aan salaris van de advocaat van OFW (1 procespunt x appeltarief II)
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 januari 2023.