ECLI:NL:GHARL:2023:5046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.325.909
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en vernietiging van machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 22 maart 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] had verlengd tot 27 maart 2024. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten of af te wijzen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2023 zijn de zorgen over [de minderjarige] besproken, waaronder haar gedrag en de opvoedvaardigheden van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn, maar dat deze niet zodanig zijn dat [de minderjarige] niet bij haar moeder kan wonen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de wens van [de minderjarige] om weer bij haar moeder te wonen en de mogelijkheid van een 'buitenlandtraject' voor haar.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 september 2023 bekrachtigd, maar de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf 1 september 2023 afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de beschikking een mogelijk buitenlandtraject voor [de minderjarige] niet in de weg staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.909
(zaaknummer rechtbank Overijssel 291485)
beschikking van 15 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de kinderrechter), van 22 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 april 2023;
- het verweerschrift met producties.
2.2
Op 22 mei 2023 is [de minderjarige] verschenen en heeft zij buiten aanwezigheid van de belanghebbenden met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- mr. De Gruijl als waarnemer van mr. Berendse-de Gruijl;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de vader en de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] ( [de minderjarige] ). [de minderjarige] is geboren [in] 2008 in [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 28 maart 2012 heeft de kinderrechter in Almelo [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn de laatste keer bij de bestreden beschikking is verlengd tot 27 maart 2024.
3.3
Bij beschikking van 3 oktober 2022 heeft de rechtbank Overijssel beslist dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft.
3.4
Bij beschikking van 19 januari 2023 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 28 maart 2023.
3.5
Sinds 19 januari 2023 is [de minderjarige] geplaatst in een voorziening voor pleegzorg en verblijft zij in een crisispleeggezin in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 27 maart 2024. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen, dan wel de machtiging te verlengen tot aan de laatste schooldag voor de aankomende zomervakantie, dan wel om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te bekorten op een door het hof te bepalen termijn.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat er nog steeds zorgen zijn over [de minderjarige] . Zo is [de minderjarige] niet altijd eerlijk over waar ze is en is ze meerdere keren weggelopen uit het pleeggezin om naar de moeder in [woonplaats1] te gaan. Daarnaast heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] de nodige grenzen te stellen nog steeds aanwezig zijn. Deze zorgen staan er echter niet aan in de weg dat [de minderjarige] in de weekenden en vakanties met instemming van de GI bij haar moeder in [woonplaats1] verblijft, wat ook goed gaat. Zo is [de minderjarige] in de meivakantie nog twee weken zonder problemen bij de moeder geweest. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen over [de minderjarige] op dit moment dan ook niet zodanig dat zij niet bij de moeder kan wonen.
Hierbij acht het hof mede van belang dat [de minderjarige] tijdens het gesprek met de raadsheer heeft laten weten dat zij graag weer bij haar moeder wil wonen en dat zij zich ervan bewust is dat er gevolgen zullen zijn als zij opnieuw zelfbepalend gedrag laat zien en ongeoorloofd van school verzuimt. [de minderjarige] begrijpt dat zij in dat geval mogelijk zelfs opnieuw uithuisgeplaatst kan worden.
5.3
Naar het oordeel van het hof zijn de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing gezien het voorgaande niet langer aanwezig. Wel vindt het hof het, gelet op de zorgen over de schoolgang van [de minderjarige] , van belang dat [de minderjarige] het lopende schooljaar op haar huidige school kan afronden, dat de inschrijving op de school in [woonplaats1] geregeld kan worden voordat zij teruggaat naar de moeder en dat [de minderjarige] direct na de zomervakantie op de school in [woonplaats1] kan beginnen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom per 1 september 2023 vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode vanaf 1 september 2023 alsnog afwijzen.
5.4
Aanvullend merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het hof laten weten dat er met [de minderjarige] wordt gekeken naar een zogenoemd ‘buitenlandtraject’ en dat alle betrokkenen erg enthousiast zijn over deze mogelijkheid. Ook het hof meent dat een dergelijk traject passend kan zijn voor [de minderjarige] en dat zij daar veel baat bij kan hebben. Het hof benadrukt dan ook dat deze beschikking een dergelijk traject niet in de weg staat.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 maart 2023, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 1 september 2023;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 maart 2023, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] vanaf 1 september 2023 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] per 1 september 2023 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 15 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.