ECLI:NL:GHARL:2023:5496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.325.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over ontwikkeling en schoolgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter had op 13 januari 2023 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over haar ontwikkeling, met name het feit dat zij sinds maart 2022 niet naar school gaat. De moeder van de minderjarige, die het gezag over haar heeft, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder het beroepschrift en het verweerschrift, en heeft op 26 mei 2023 een zitting gehouden waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen van de kinderrechter terecht zijn. De minderjarige heeft geen onderwijs genoten en er zijn signalen van problematisch gedrag. De moeder heeft niet voldoende meegewerkt aan de hulpverlening en heeft de raad geen toestemming gegeven om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat zij zo snel mogelijk weer naar school moet gaan. Ondanks de bezwaren van de moeder tegen de toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal onderwijs, had zij de minderjarige in de tussentijd moeten aanmelden voor onderwijs. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en wijst het verzoek van de moeder af, waarbij de beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.591
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540469)
beschikking van 29 juni 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: N.A. de Kock in Utrecht,
en
de
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Utrecht,
verder te noemen: de raad.
Belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2009.

2.Belangrijke informatie

De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 13 januari 2023 een beslissing genomen op verzoek van de raad. De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 januari 2023 tot 13 januari 2024.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en komt in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om de beschikking van 13 januari 2023 te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 13 april 2023;
  • het verweerschrift.
5.2
[de minderjarige] heeft in een brief aan het hof laten weten wat zij van de zaak vindt. [de minderjarige] is het niet eens met de ondertoezichtstelling.
5.3
De zitting bij het hof was op 26 mei 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
6.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling terecht heeft uitgesproken. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over en voegt daar nog het volgende aan toe.
6.3
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld vanwege verschillende zorgen over haar ontwikkeling. De grootste zorg van de kinderrechter was dat [de minderjarige] sinds maart 2022 niet meer naar school gaat. Het hof stelt vast dat [de minderjarige] nog steeds niet naar school gaat. Het hof stelt verder vast dat [de minderjarige] ook geen thuisonderwijs krijgt en ook geen andere structurele dagbesteding heeft. Ook het hof heeft daarom grote zorgen dat de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] stagneert.
6.4
Het hof heeft ook zorgen over het gedrag van [de minderjarige] . De middelbare school van [de minderjarige] heeft bij Veilig Thuis melding gemaakt van ontoelaatbaar grensoverschrijdend gedrag van [de minderjarige] . [de minderjarige] is eerder, in groep acht van de basisschool, ook al eens zeven weken lang geschorst geweest. De moeder stelt dat [de minderjarige] in de thuissituatie geen gedragsproblemen laat zien en dat de kinderrechter zich daar dus onterecht zorgen over maakt. Het hof stelt echter vast dat er wel degelijk zorgelijke signalen zijn over het gedrag van [de minderjarige] en dat onduidelijk is wat de oorzaak is van de gedragsproblemen. De raad heeft dit willen onderzoeken, maar de moeder heeft de raad geen toestemming gegeven om bij haar en [de minderjarige] thuis te komen. De moeder heeft de raad ook geen toestemming gegeven om apart met [de minderjarige] te praten. Het hof is daarom van oordeel dat de kinderrechter terecht zorgen heeft over het gedrag van [de minderjarige] thuis én op school. Zolang hierover niet meer duidelijkheid komt, zullen die zorgen blijven bestaan.
6.5
Het hof is van oordeel dat het grootste belang van [de minderjarige] is dat zij zo snel mogelijk weer naar school gaat. Voor [de minderjarige] is een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor het speciaal onderwijs afgegeven. Daardoor is een stuk lastiger om [de minderjarige] aan te melden op een reguliere school. De moeder is het niet eens met de TLV en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Het staat de moeder uiteraard vrij om de TLV aan te vechten. Het hof is echter van oordeel dat van de moeder, ook al heeft zij bezwaren, verwacht had mogen worden dat zij [de minderjarige] in de tussentijd wel had aangemeld voor het speciaal onderwijs. Dan had [de minderjarige] niet zo lang thuis hoeven zitten. De moeder lijkt het belang van onderwijs niet voldoende in te zien. In plaats daarvan legt de moeder de oorzaak van de stagnerende schoolgang volledig buiten zichzelf. De moeder heeft zich volledig gericht op de strijd tegen de TLV en de school van [de minderjarige] . Daarmee verliest zij de belangen van [de minderjarige] uit het oog.
6.6
Verder heeft het hof zorgen over de wijze en de mate waarop de moeder [de minderjarige] inhoudelijk betrekt in de strijd met de school. [de minderjarige] heeft een brief aan het hof geschreven over wat zij van de zaak vindt. [de minderjarige] schrijft in haar brief over details waar zij naar het oordeel van het hof niets van zou moeten weten en die rechtstreeks uit de koker van moeder lijken te komen.
6.7
Op basis van al deze zorgen is het hof van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat geen van genoemde zorgen in het vrijwillig kader is weggenomen. Het hof is daarom van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
6.8
Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 januari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.U.M. van der Werff en S. Kuijpers, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.