ECLI:NL:GHARL:2023:5578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.317.311.01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van een legaat in het erfrecht met betrekking tot de zorg voor huisdieren

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van een legaat op basis van artikel 4:123 BW. De erflaatster had in haar testament een legaat van € 50.000,- toegekend aan [verzoeker], onder de verplichting om te zorgen voor haar honden. Na het overlijden van de erflaatster heeft [verzoeker] de honden gedurende een jaar zelf verzorgd, maar heeft daarna de zorg voor hen overgedragen aan derden. De Stichting, die als erfgenaam was benoemd, verzocht de rechtbank om het legaat te wijzigen, omdat [verzoeker] niet meer persoonlijk voor de honden zorgde. De rechtbank heeft het verzoek gehonoreerd en het legaat verminderd tot € 14.285,70, omdat [verzoeker] niet aan zijn verplichtingen had voldaan.

In hoger beroep heeft [verzoeker] de beschikking van de rechtbank bestreden. Het hof oordeelt dat de Stichting niet voldoende heeft aangetoond dat er redenen zijn om het legaat te wijzigen. Het hof stelt vast dat [verzoeker] aanvankelijk wel degelijk voor de honden heeft gezorgd en dat hij, hoewel hij de zorg heeft overgedragen, ervoor heeft gezorgd dat de honden goed verzorgd bleven. Het hof concludeert dat de Stichting geen omstandigheden heeft gesteld die een wijziging van het legaat rechtvaardigen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de verzoeken van de Stichting worden afgewezen. De Stichting wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.311/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 139485)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoeker] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder bij de rechtbank,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. J. W. Elzinga-Snoek,
tegen:
de stichting,
Stichting Liliane Fonds,
die gevestigd is in ’s-Hertogenbosch,
verweerster in hoger beroep,
verzoekster bij de rechtbank,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. A.C. de Bakker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 13 juli 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift van 10 oktober 2022 van [verzoeker] ,
- het verweerschrift,
- het V6-formulier van [verzoeker] met enkele producties,
- het proces-verbaal van de op 21 april 2023 gehouden mondelinge behandeling.
2.2
Vervolgens heeft het hof de datum voor het geven van de beschikking bepaald op heden.

3.De kern van de zaak

3.1
Centraal in dit geding staat de vraag of de rechtbank op verzoek van de Stichting terecht een legaat dat aan [verzoeker] was toegekend heeft gewijzigd, aldus dat het door de erflaatster aan [verzoeker] gelegateerde bedrag van € 50.000,- (bruto) is verminderd tot € 14.285,70 (bruto).
3.2
Het hof komt, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat voor wijziging van het legaat onvoldoende grond bestaat, zodat de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
Hoe het hof tot dat oordeel is gekomen wordt hieronder uitgelegd, waarbij eerst de feiten van deze zaak zullen worden vermeld.

4.De vaststaande feiten

4.1
De erflaatster in deze zaak is mevrouw [erflaatster] , overleden [in] 2019 in de gemeente De Wolden.
4.2
Erflaatster heeft op 22 november 2018 haar (laatste) testament gemaakt.
In dat testament heeft zij de Stichting tot haar enig erfgenaam benoemd, onder de last van diverse legaten. Eén van die legaten is voor [verzoeker] en luidt als volgt:
“(…)- een bedrag in contanten, groot vijftigduizend euro (€ 50,000,00),
zulks onder de verplichting voor hem om de ten tijde van mijn
overlijden in leven zijnde huisdieren te verzorgen, waarbij voormeld
bedrag niet alleen zal strekken om de kosten van verzorging te kunnen
voldoen, maar tevens ook de kosten van de te treffen voorzieningen
(hekwerk(en) en dergelijke), met dien verstande evenwel dat dit
bedrag -in afwijking van het hiervoor bepaalde- direct bij de aanvang
van de verzorging van de huisdieren zal worden uitgekeerd;(…)”Erflaatster heeft naast dit legaat (hierna: het legaat) aan [verzoeker] ook nog een bedrag van € 50.000,- gelegateerd, ditmaal zonder verplichtingen.
Ook heeft erflaatster een legaat gemaakt voor haar enig, onterfde, kind.
4.3
In het testament is de vader van [verzoeker] benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder. Die vader heeft [verzoeker] gemachtigd om de nalatenschap af te wikkelen. De voor [verzoeker] bedoelde legaten zijn aan hem uitgekeerd.
4.4
Bij haar overlijden had erflaatster als huisdieren (voor zover van belang in deze zaak) twee honden, de Rottweilers [naam1] en [naam2] , geboren in 2013 respectievelijk 2016. Deze honden waren destijds door [verzoeker] in opdracht van erflaatster voor haar gekocht met geld van erflaatster. [verzoeker] heeft na het overlijden van erflaatster de beide honden overgebracht naar zijn eigen terrein. Hij heeft daar voorzieningen getroffen om de honden te kunnen houden, zoals plaatsing van een hekwerk en een onderkomen voor de honden. [verzoeker] heeft daarna gedurende ongeveer een jaar zelf voor de honden gezorgd. In het voorjaar van 2020 heeft hij de verzorging van de beide honden overgedragen aan anderen. Eerst heeft hij de beide honden geplaatst bij een manege. Omdat de honden samen voor problemen bij de manege zouden zorgen, heeft hij [naam2] later herplaatst bij een familie, terwijl [naam1] bij de manege is gebleven. [naam2] is inmiddels [in] 2023 overleden.

5.De procedure bij de rechtbank

5.1
Op 24 maart 2022 heeft de Stichting bij de rechtbank een verzoek ingediend om op de voet van artikel 4:123 BW het legaat op te heffen, dan wel te wijzigen en [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling aan de nalatenschapsboedel van het bedrag dat hij teveel heeft ontvangen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 maart 2022 en met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
5.2
De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 juli 2022 het verzoek tot wijziging van het legaat gehonoreerd en het gelegateerde bedrag verminderd tot € 14.285,70 (bruto). De rechtbank overweegt in dat verband dat het gelegateerde bedrag was “gelabeld” voor de kosten van verzorging en het treffen van voorzieningen voor de honden, maar dat [verzoeker] vanaf voorjaar 2020 de honden niet meer zelf heeft verzorgd en voor hun verzorging ook geen kosten meer heeft gemaakt; een situatie waarin erflaatster destijds niet heeft voorzien. Dat het geld ten goede komt aan [verzoeker] en niet aan de verzorging van de honden is niet in overeenstemming met de bedoeling van erflaatster. [verzoeker] mocht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarom geen ongewijzigde instandhouding van het legaat verwachten. De rechtbank heeft vervolgens de kosten die [verzoeker] wel heeft gemaakt voor de honden begroot op een bedrag van € 14.285,70 bruto, het legaat verminderd tot dat bedrag en [verzoeker] veroordeeld tot terugbetaling aan de nalatenschap van € 35.714,30 bruto, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
5.3
Aan de uitspraak van de rechtbank is nog geen uitvoering gegeven.

6.Het oordeel in hoger beroep

6.1
[verzoeker] heeft in hoger beroep zes bezwaren (door hem “grieven” genoemd) aangevoerd tegen de beschikking van 13 juli 2022. Die hebben als strekking dat het verzoek van de Stichting tot wijziging van het legaat alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten in beide instanties. In zijn grieven stelt [verzoeker] de volgende thema’s aan de orde:
a) bestaat er grond voor wijziging van het legaat?
b) zo ja, op welk bedrag dienen de kosten te worden begroot die [verzoeker] wel voor de honden heeft gemaakt?
c) wie is eigenaar van de honden geworden, de Stichting of [verzoeker] ?
Het hof zal deze thema’s, voor zover dat van belang is voor de te nemen beslissing, hieronder achtereenvolgens bespreken.
wijziging van het legaat
6.2
Artikel 4:123 BW voorziet in de mogelijkheid om een legaat te wijzigen. Dat wetsartikel luidt, voor zover hier van belang:
"1. De rechter kan op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast
is, de verbintenissen uit een legaat wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op
grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van
dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten.
2. Bij een wijziging of opheffing neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling
van de erflater in acht.
(…)”
6.3
Het is aan degene die een wijziging van een legaat verlangt (hier: de Stichting) om de omstandigheden te stellen en bij betwisting ook te bewijzen, op grond waarvan de legataris (hier: [verzoeker] ) ongewijzigde instandhouding van het legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten.
In de toetsingsmaatstaf ligt besloten dat van de mogelijkheid tot aanpassing van een legaat met terughoudendheid gebruik gemaakt dient te worden en dat aan de stelplicht van de degene die de wijziging verlangt de nodige eisen mogen worden gesteld.
6.4
De Stichting heeft aangevoerd dat uit de bewoordingen van het legaat blijkt dat het de bedoeling van erflaatster was om een voorziening te treffen voor haar honden, die inhield dat op [verzoeker] de verplichting rustte om de honden persoonlijk te verzorgen en dat het gelegateerde geldbedrag bestemd was voor het door hemzelf verzorgen van de honden en het in dat kader treffen van voorzieningen. Door de verzorging van de honden over te laten aan derden en daar geen kosten aan te hebben, voldoet [verzoeker] niet aan de hem opgelegde verplichtingen en mag hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van het legaat niet verwachten. De rechtbank heeft de Stichting gevolgd in haar stellingen.
6.5
Volgens [verzoeker] volgt uit het legaat echter helemaal niet dat hij de honden ook steeds persoonlijk diende te verzorgen en ook niet dat het aan het legaat verbonden geldbedrag volledig voor de verzorging van de honden aangewend diende te worden. Er is daarom geen reden om het legaat te wijzigen. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij de persoonlijke verzorging van de honden daadwerkelijk op zich heeft genomen, maar dat het hem in de praktijk onmogelijk bleek om de honden samen te blijven verzorgen, omdat ze agressief gedrag vertoonden en ook niet overweg konden met zijn eigen honden. Hij heeft in de geest van erflaatster gehandeld door vervolgens de honden eerst samen onder te brengen bij anderen en, toen ook dat niet houdbaar bleek, ze afzonderlijk onder te brengen. Daarna waren er geen problemen meer en zijn de honden goed verzorgd gebleven. Daarnaast heeft hij weldegelijk (aanzienlijke) kosten voor de honden gemaakt.
6.6
Het hof stelt voorop dat vast staat dat [verzoeker] eerst gedurende een periode de verzorging van de honden persoonlijk op zich heeft genomen en toen ook zelf de nodige kosten heeft gemaakt voor hun verzorging. Daarna heeft hij ervoor gezorgd en er ook op toegezien dat de verzorging door anderen van hem werd overgenomen. Niet is aangevoerd en verder blijkt ook uit niets dat de honden na de periode van verzorging door [verzoeker] persoonlijk, niet goed verzorgd zijn door anderen.
6.7
[verzoeker] heeft daarmee naar het oordeel van het hof in redelijkheid voldaan aan de verplichting om te zorgen voor de honden van erflaatster. Weliswaar is dat maar voor een relatief korte periode door hemzelf gebeurd, maar uit de bewoordingen van het legaat volgt op zichzelf niet dat [verzoeker] ook steeds persoonlijk voor de honden diende te zorgen. Wel maken de in het legaat gebruikte bewoordingen aannemelijk dat erflaatster de gedachte had dat [verzoeker] in beginsel persoonlijk voor de honden zou zorgen en dat zij hem op voorhand wilde compenseren voor de kosten die daaraan mogelijk verbonden zouden zijn. Het hof heeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat zij ook in de door [verzoeker] geschetste situatie, dat het hem (vanwege hun gedrag) niet mogelijk bleek om de beide honden persoonlijk te blijven verzorgen, zou verlangen dat hij de honden toch persoonlijk zou blijven verzorgen. Dat zou niet stroken met het uit de bewoordingen van het legaat toch als belangrijkste naar voren komende doel, dat de honden goed verzorgd zouden worden. Dat de honden problematisch gedrag vertoonden en niet goed overweg konden met de eigen honden van [verzoeker] , waardoor het voor hem niet mogelijk was hen (gezamenlijk) te blijven verzorgen is door de Stichting niet (afdoende) betwist.
Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaring van [verzoeker] dat hij de honden, indien mogelijk, wel persoonlijk had willen blijven verzorgen. Hetzelfde geldt voor zijn eveneens ter zitting gedane opmerking te hebben gemeend in de geest van erflaatster te handelen door een goed verzorgingsadres voor de honden te regelen nadat hem was gebleken dat hij de honden niet langer zelf kon houden.
In die situatie kan niet worden gezegd dat [verzoeker] ongewijzigde instandhouding van het legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mocht verwachten. De hoge drempel voor toepassing van artikel 4:123 BW is naar het oordeel van het hof dus niet gehaald.
6.8 Het voorgaande wordt niet anders vanwege het feit dat de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt voor de verzorging van de honden beperkt zullen zijn gebleven doordat hij al na relatief korte tijde de persoonlijke verzorging van de honden heeft overgedragen en dat hij heeft erkend dat hij aan degenen aan wie hij de verzorging van de honden heeft overgedragen ook niet een (maandelijkse) bijdrage in de kosten van hun verzorging heeft gegeven.
Uit de bewoordingen van het legaat valt niet af te leiden dat erflaatster het bedrag van het legaat slechts heeft bedoeld als een vergoeding voor de daadwerkelijk door [verzoeker] zelf te maken kosten voor verzorging van de honden en het treffen van voorzieningen voor hen. Integendeel, in het legaat is uitdrukkelijk bepaald dat het bedrag van het legaat “direct bij aanvang van de verzorging van de huisdieren” zal worden uitgekeerd. Het bedrag draagt daarmee het karakter van een vast bedrag (‘lump sum’), waarop al bij aanvang volledig aanspraak bestaat, ongeacht wat uiteindelijk (achteraf) de daadwerkelijke kosten zullen (blijken te) zijn. Concrete omstandigheden waaruit kan blijken dat dat toch niet was wat erflaatster bedoelde zijn door de Stichting niet aangevoerd.
Daarbij wordt opgemerkt dat € 50.000,- als vergoeding voor de kosten van verzorging voor twee honden een nogal fors bedrag lijkt, in aanmerking nemend dat algemeen bekend is dat de gemiddelde leeftijd van Rottweilers zo’n 8 tot 10 jaar bedraagt en [naam1] en [naam2] al in 2013 respectievelijk 2016 zijn geboren. De Stichting heeft weliswaar aangevoerd dat erflaatster verwachtte dat [verzoeker] een hekwerk voor de honden zou laten plaatsen voor ongeveer € 25.000,-, maar heeft daarvan geen onderbouwing verschaft. Kortom, ook in dit “verzorgingslegaat” lijkt een behoorlijke “gunfactor” ten gunste van [verzoeker] verdisconteerd te zijn. Verder wordt opgemerkt dat de kosten van de verzorging van de honden ook niet op enig moment ten laste zijn gekomen van de Stichting. In zoverre zijn haar belangen niet rechtstreeks getroffen door de relatief korte periode van persoonlijke verzorging van de honden door [verzoeker] zelf.
6.9
De slotsom is dat de Stichting geen omstandigheden heeft gesteld die na beoordeling daarvan een aanpassing van het legaat (in de vorm van een vermindering van het bedrag daarvan) op de voet van artikel 4:123 BW kunnen rechtvaardigen.
6.1
Aanvullend wordt door het hof opgemerkt dat uit de gedingstukken blijkt dat er nog andere geschillen bestaan tussen de Stichting en [verzoeker] , in het bijzonder over de hoogte van zijn declaraties als (gemachtigde van de) executeur/afwikkelingsbewindvoerder. Daarover lopen ook procedures tussen partijen. Het hof heeft de indruk dat ook die geschillen een rol spelen in deze zaak, in die zin dat zij “de bril kleuren” waardoor de Stichting dit geschil beziet. De beoordeling door het hof van het onderhavige geschil staat echter los van die andere geschillen.
6.11
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande onbesproken blijven.

7.Slotsom

7.1
De grieven van [verzoeker] slagen in overwegende mate en de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
7.2
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de Stichting in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
8.1
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 13 juli 2022 en beschikt opnieuw;
- wijst de verzoeken van de Stichting af;
8.2
veroordeelt de Stichting in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [verzoeker] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 314,-voor griffierecht en op € 1.126,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 3.062,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief III);
8.3
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
8.4
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.E. Mulder, J.U.M. van der Werff en P.S. Bakker, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.