ECLI:NL:GHARL:2023:559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
200.314.077
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek en bekrachtiging omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn kinderen vast te stellen. De vader had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend, dat was afgewezen. De vader verzocht het hof om de behandeling van zijn verzoek aan te houden, omdat de kinderen nog in behandeling zijn bij een hulpverlener en hij vreesde dat hij niet op de hoogte zou worden gehouden van de voortgang. Het hof heeft dit aanhoudingsverzoek afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen is om rust te creëren en de behandeling niet te verstoren. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het vooralsnog niet in het belang van de kinderen is om contact of omgang met de vader op te starten. De moeder heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen nog niet klaar zijn voor omgang. De vader heeft een verzoek gedaan om een omgangsregeling, maar het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat de belangen van de kinderen voorop staan. De beslissing is genomen met inachtneming van de bezwaren van de kinderen tegen contact met de vader, die in het verleden een onveilige situatie heeft gecreëerd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2022 bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.077
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 481221)
beschikking van 12 januari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook: de rechtbank), van 8 augustus 2019, 3 april 2020, 6 augustus 2020, 8 oktober 2021 en 14 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 juni 2022 wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 augustus 2022;
  • het verweerschrift met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Koek van 24 november 2022 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige2] heeft bij brief van 3 oktober 2022 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] . De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft nog een dochter, [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [plaats2] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] . De vader is niet de biologische of juridische vader van [de minderjarige2] .
3.3
De vader en de moeder hebben ongeveer zes jaar een relatie gehad. Zij hebben samengewoond met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] (verder gezamenlijk: de kinderen). In januari 2019 is de relatie tussen de vader en de moeder beëindigd.
3.4
De kinderen hebben vanaf 2 juni 2020 tot 29 oktober 2021 onder toezicht gestaan. Vanaf 2 juni 2020 tot 17 december 2020 zijn zij uit huis geplaatst geweest. Vanaf 21 augustus 2020 was sprake van een deeltijduithuisplaatsing. Sinds 17 december 2020 wonen de kinderen weer volledig bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 17 mei 2019, heeft de vader de rechtbank primair verzocht de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten over [de minderjarige1] , een omgangsregeling vast te stellen voor beide kinderen en een informatieregeling vast te stellen met betrekking tot [de minderjarige1] , subsidiair een raadsonderzoek te gelasten naar omgang. De moeder heeft verweer gevoerd.
4.2
Bij tussenbeschikking van 8 augustus 2019 heeft de rechtbank de raad verzocht om te rapporteren en te adviseren over omgang, gezag en een informatieregeling en heeft de rechtbank verder iedere beslissing aangehouden.
4.3
Bij tussenbeschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken van de vader aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
4.4
Bij (tussen)beschikking van 6 augustus 2020 heeft de rechtbank de vader mede belast met het gezag over [de minderjarige1] . De rechtbank heeft de (verdere) beslissingen over de zorg/omgangsregeling en de informatieregeling aangehouden. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking voor zover die betrekking heeft op het gezag over [de minderjarige1] . Bij beschikking van 4 mei 2021 heeft dit hof de (tussen)beschikking van 6 augustus 2020 vernietigd voor zover die betrekking heeft op het gezag over [de minderjarige1] en heeft het hof het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] alsnog afgewezen.
4.5
Bij (tussen)beschikking van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld en het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling aangehouden. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking, voor zover die betrekking heeft op de informatieregeling ten aanzien van [de minderjarige2] . Bij beschikking van 6 september 2022 heeft dit hof de beschikking van 8 oktober 2021 vernietigd voor zover die betrekking heeft op de informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige2] en heeft het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige2] alsnog afgewezen.
4.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling voor beide kinderen vast te stellen, afgewezen.
4.7
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een omgangsregeling vast te stellen waarbij de eerste twee maanden een wekelijks begeleid bezoekmoment plaatsvindt gedurende vier uren en binnen zes maanden wordt toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur bij hem verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
4.8
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Aanhoudingsverzoek
5.1
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader het hof verzocht om de behandeling van zijn verzoek in hoger beroep aan te houden. Hij heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
De kinderen zijn nog in behandeling bij [naam1] . De moeder heeft stukken van [naam1] overgelegd. Daarin wordt gezegd dat vooralsnog geen ruimte wordt gezien voor contact of omgang met de vader. De vader vreest dat hij met lege handen zal komen te staan als het hof op basis van die informatie zijn verzoek tot omgang nu afwijst. Hij is namelijk bang dat hij niet zal worden geïnformeerd als [naam1] gedurende het behandelingstraject van de kinderen op een gegeven moment wel mogelijkheden gaat zien voor contactherstel en dat hij vervolgens over te weinig informatie beschikt om opnieuw een verzoek tot omgang te kunnen doen. Hij wil daarom dat het hof de behandeling van zijn verzoek in hoger beroep aanhoudt voor de duur van zes maanden met de instructie aan de moeder om de eindrapportage van [naam1] te overleggen zodra die beschikbaar is.
De moeder en de raad vinden dat het aanhoudingsverzoek van de vader moet worden afgewezen.
5.2
Het hof acht het niet in het belang van de kinderen om de behandeling van het verzoek van de vader aan te houden, zodat het hof het aanhoudingsverzoek zal afwijzen. Voor het slagen van de behandeling van de kinderen is rust noodzakelijk. Aanhouding van het verzoek van de vader in hoger beroep laat de onrust juist voortbestaan, in het bijzonder omdat onduidelijk is hoe lang de behandeling van de kinderen zal gaan duren. De moeder informeert de vader maandelijks over [de minderjarige1] , ook over de hulpverlening en het verloop daarvan. Zij heeft op de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat de vader vragen over de behandeling van de kinderen aan haar kan stellen. Zij heeft er ook geen bezwaar tegen als de vader het jeugdteam van de gemeente om informatie vraagt. Mocht op basis van die informatie blijken dat omgang kan gaan plaatsvinden, dan kan de vader zo nodig opnieuw een verzoek tot omgang indienen.
Inhoudelijk oordeel
5.3
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vooralsnog niet in het belang is van de kinderen om contact of omgang met de vader op te starten, omdat de aandacht eerst moet uitgaan naar de voortgang van de behandeling van de kinderen. Het hof vindt dat de rechtbank haar oordeel goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg daarom (na eigen onderzoek) over en maakt die tot de zijne. Daarnaast vindt het hof het volgende belangrijk.
5.4
Het traject van de kinderen bij [naam1] is nog niet afgerond. In januari 2023 vindt een eindgesprek plaats en wordt bekeken of de kinderen kunnen starten met (individuele) traumabehandeling. De moeder heeft in hoger beroep stukken van [naam1] overgelegd, waarin staat dat het nodig is dat naast het traject bij [naam1] de huidige leefwereld van de kinderen stabiel en veilig wordt gehouden en dat een hernieuwd contact met de vader, die een aandeel heeft gehad in de onveilige situatie voor de kinderen in het verleden, te zeer ontregelend zal zijn. Daarnaast heeft de moeder een e-mailbericht overgelegd van een medewerker van het jeugdteam van de gemeente van 6 oktober 2022, waarin zij schrijft dat zij onder meer de behandelaren van de kinderen heeft gesproken en dat op dit moment geen mogelijkheid wordt gezien om omgang in welke vorm dan ook op te starten omdat de kinderen nog niet zover zijn in hun behandeling. Uit deze informatie blijkt naar het oordeel van het hof dat contact of omgang met de vader op dit moment nog steeds in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen (artikel 1:377a lid 3 sub d van het Burgerlijk Wetboek, verder BW). Daarbij komt dat [de minderjarige2] (op verschillende momenten) gemotiveerd heeft doen blijken van ernstige bezwaren tegen contact of omgang met de vader (artikel 1:377a lid 3 sub c BW). Zij is in dit hoger beroep weliswaar niet door het hof in persoon gehoord, maar zij heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt aan het hof. In haar brief van 3 oktober 2022 heeft zij geschreven dat zij niets meer met de vader te maken wil hebben.
5.5
Het hof zal daarom - overeenkomstig het advies van de raad - de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juni 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.