ECLI:NL:GHARL:2023:5655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.323.747/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling in familiekwestie over nalatenschap

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, dat op 20 oktober 2022 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over de afgifte van goederen uit de nalatenschap van de oma van appellante, die ook de moeder van geïntimeerde is. Appellante, die beneficiair heeft aanvaard, vordert de afgifte van verschillende erfstukken, waaronder sieraden en andere persoonlijke bezittingen. De rechtbank heeft de vordering van appellante afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van geïntimeerde. Appellante richt zich in hoger beroep uitsluitend tegen deze proceskostenveroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de waarde van de gevorderde goederen, met name de gouden sieraden, mogelijk boven de appelgrens van € 1.750,- ligt, waardoor appellante ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft vervolgens de proceskostenveroordeling beoordeeld. Het hof overweegt dat, gezien de familierelatie tussen partijen en de aard van de procedure, er aanleiding is om de proceskosten te compenseren. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de proceskosten betreft en bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, zowel van de rechtbank als van het hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en wijst af wat verder is gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.747/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 200408
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.J. Luursema te Leek.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 20 oktober 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep,
• de memorie van grieven,
• de memorie van antwoord,
• een antwoordakte uitlaten ontvankelijkheid van de zijde van [appellante] .

2.De kern van de zaak

2.1
Op 5 april 2019 is mevrouw [erflaatster] overleden. Zij was de moeder van [geïntimeerde] , [naam1] en [naam2] . [naam2] was de moeder van [appellante] en is al eerder overleden. [appellante] heeft de nalatenschap van zowel haar moeder als van haar oma beneficiair aanvaard.
2.2
[appellante] is dus een oomzegger van [geïntimeerde] . Zij maakt als erfgename aanspraak op enkele zaken uit de nalatenschap van haar oma. Zij heeft afgifte gevorderd van:
- de witte porseleinen 3-potige plantenpotjes met bloemenprint,
- het kleed aan de muur met een afbeelding van paarden;
- de oude, groene klok van de ouders van oma,
- de bruine klok van oma,
- oma’s sieraden (een gouden ketting met bruine steen, gouden oorbellen, drie gouden ringen, gouden dubbele armband en een gouden enkele armband),
- het schilderij met bloemen,
- de trouwfoto van oma,
- een foto van de herdershonden [hond1] en [hond2] ,
- de in bruikleen gekregen PlayStation 4-hoes,
- de in bruikleen gekregen dubbele sigarettenmaker.
2.3
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en “
in de onbegrijpelijke stellingname van (de advocaat van) [appellante]” aanleiding gezien haar te veroordelen tot het betalen van de proceskosten van [geïntimeerde] .
2.4
Het hoger beroep van [appellante] richt zich uitsluitend tegen deze proceskostenveroordeling.
2.5
Inmiddels wordt er door [geïntimeerde] ook uitvoering gegeven aan het vonnis en heeft de deurwaarder in het kader van het innen van de proceskosten beslag laten leggen op de bijstandsuitkering van [appellante] .
2.6
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] , dan wel tot afwijzing van het hoger beroep. [geïntimeerde] heeft het hof uitdrukkelijk verzocht geen mondelinge behandeling te bepalen.

3.Het oordeel van het hof

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1
Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-, tenzij de wet anders bepaalt.
De ratio van de appelgrens in artikel 332 lid 1 Rv is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep. [1]
3.2
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord - onder meer - aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat haar oorspronkelijke vordering niet boven de appelgrens van € 1.750,- uit zou komen. [appellante] heeft zich daartegen verweerd en stelt dat alleen de sieraden van oma al een hogere waarde hebben dan € 1.750,-. Ook valt uit de stellingen van [appellante] die zij eerder in de procedure heeft ingenomen af te leiden dat de gevorderde zaken voor haar van grote emotionele waarde zijn.
3.3
Naar het oordeel van het hof bestaat er een reële mogelijkheid dat de waarde van de gouden sieraden (de ketting, de drie ringen, de oorbellen en de twee armbanden) waar [appellante] afgifte van vordert, hoger is dan de hiervoor genoemde appelgrens van € 1.750,-. Dit leidt tot het oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de appelgrens is gehaald en dat [appellante] dan ook ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.4
Nu partijen hun inhoudelijke standpunten in het hoger beroep al hebben ingenomen én [geïntimeerde] het hof uitdrukkelijk heeft verzocht geen mondelinge behandeling te bepalen, zal het hof de zaak niet verwijzen naar de rol voor beraad partijen, maar ook het resterende inhoudelijke geschilpunt (de proceskostenveroordeling) beoordelen.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling
3.5
[appellante] heeft één grief opgeworpen tegen het vonnis van de rechtbank. Die grief richt zich tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens [appellante] had compensatie van de proceskosten voor de hand gelegen, omdat deze procedure een familiekwestie betreft.
3.6
Artikel 237 lid 1 Rv bepaalt dat de partij die door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De rechter kan – onder meer – in geval van een familierelatie (bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad) de proceskosten tussen partijen geheel of gedeeltelijk compenseren. De wet geeft geen verplichting om in die gevallen over te gaan tot compensatie van proceskosten, maar geeft de rechter op dit punt een discretionaire bevoegdheid. In de praktijk beslist de rechter in zaken tussen erfgenamen/familieleden die verdeling van een nalatenschap betreffen met regelmaat tot compensatie van kosten, ook als één van hen in het ongelijk is gesteld.
3.7
Het hof begrijpt dat [appellante] aan haar oorspronkelijke vordering ten grondslag heeft gelegd dat zij in de plaats van haar moeder (de zus van [geïntimeerde] ) als erfgenaam van haar oma optreedt en in die hoedanigheid afgifte van een aantal zaken uit de nalatenschap van haar oma heeft gevorderd. In deze familierelatie, waarbij [appellante] dus door plaatsvervulling de plek van de zus van [geïntimeerde] inneemt, en het feit dat deze procedure ook uit die verwantschap voortvloeit, ziet het hof, anders dan de rechtbank, aanleiding om de proceskosten van de procedure bij de rechtbank tussen partijen te compenseren. De omstandigheid dat de in eerste aanleg door [appellante] aangevoerde stellingen aan duidelijkheid te wensen overlieten en haar advocaat in kennis van het erfrecht tekort schoot, rechtvaardigt in dit geval niet dat zij – gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] .
3.8
Dat betekent dat de grief slaagt en dat het bestreden vonnis in zoverre zal worden vernietigd. Gelet op het voorgaande zal het hof ook de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren. Dat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
20 oktober 2022 voor zover het de proceskosten betreft;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, zowel van de rechtbank als van het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
wijst af wat er verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Voetnoten

1.Zie: HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490