ECLI:NL:GHARL:2023:5756

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
200.326.577/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na meewerking aan vrijwillige hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 februari 2023 had besloten om de kinderen onder toezicht te stellen tot 28 februari 2024. De moeder heeft het gezag over de kinderen en heeft belangrijke beslissingen over hun opvoeding en verzorging. De vader van de kinderen heeft hen erkend, maar er zijn zorgen over zijn gedrag en de omgang met de kinderen is sinds november 2021 niet meer geweest.

Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft het hof de situatie van de kinderen en de ouders besproken. De ouders hebben een Letse nationaliteit en de zaak heeft daardoor een internationaal karakter. Het hof heeft vastgesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is. De moeder heeft in de afgelopen maanden goed meegewerkt aan de benodigde hulpverlening, wat een belangrijke factor is in de beslissing van het hof. De hulpverlening was eerder moeizaam van de grond gekomen, maar de moeder heeft nu blijk gegeven van haar bereidheid om samen te werken aan de ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, de moeder voldoende meewerkt aan de hulpverlening en dat er geen noodzaak meer is voor een ondertoezichtstelling. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.577/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551412)
beschikking van 4 juli 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. G.J.A.M. Gloudi (in Lelystad),
tegen
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
locatie: Utrecht,
verweerster in hoger beroep.
Belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, (de GI)
gevestigd te Lelystad.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
- [de minderjarige1]
,geboren [in] 2017;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.

2.Belangrijke informatie

De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de moeder belangrijke beslissingen over de kinderen kan nemen. De vader is [naam1] . Hij heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Lelystad) heeft op 28 februari 2023 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 28 februari 2024.
4. Het hoger beroep
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 2 mei 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 27 mei 2023;
- een brief van de moeder van 14 juni 2023 met bijlage(n).
De zitting bij het hof was op 20 juni 2023.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- een medewerker van de raad;
- een medewerker van de GI;
- ( als informant) de vader met zijn advocaat mr. F. Gül en een tolk.

6.De redenen voor de beslissing

Nu de ouders en de kinderen de Letse nationaliteit hebben, heeft de zaak een internationaal karakter. De rechtbank is (impliciet) van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter uitgegaan. Dat is juist, gelet op het feit dat de kinderen (en de ouders) hun gewone woon- en verblijfplaats in Nederland hebben. Niet in geschil is dat het Nederlandse recht op deze zaak van toepassing is. Het hof gaat daar dan ook van uit.
Het hof zal deels een andere beslissing dan de kinderrechter nemen. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof een andere beslissing zal nemen dan de kinderrechter.
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij moet het dan ook zo zijn dat de ouder met gezag niet of niet genoeg aan vrijwillige hulpverlening meewerkt. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek).
De ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in augustus 2021 uit elkaar gegaan. Tijdens hun relatie en samenwoning vond er huiselijk geweld plaats, ook in het bijzijn van de kinderen. De belevingen van beide ouders over bepaalde gebeurtenissen in hun relatie lopen sterk uiteen. Volgens de moeder maakte de vader zich schuldig aan verbaal, fysiek en seksueel geweld tegen haar en had de vader een alcohol- en drugsprobleem. De vader bevestigt het verbaal huiselijk geweld, maar ontkent de andere beschuldigingen van de moeder. Hij heeft op zijn beurt zorgen uitgesproken over de moeder. Er heeft vanaf november 2021 geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. De hulpverlening om de omgang weer tot stand te brengen komt moeizaam van de grond.
De ouders zijn het erover eens dat de kinderen langere tijd zijn opgegroeid in een voor hen schadelijke situatie. De ouders leefden afgezonderd van elkaar en zonder enige communicatie met elkaar (in hetzelfde huis) en de kinderen zijn geconfronteerd met (in ieder geval) ruzies tussen hun ouders. Het ontbreken van contact met hun vader gedurende langere tijd is ook een zorgelijke ontwikkeling. De zorgen waren zo groot dat er voldoende gronden waren om de kinderen onder toezicht te stellen, omdat de hulpverlening onvoldoende van de grond kwam. Maar in de afgelopen vier maanden is gebleken dat de moeder (als de ouder met gezag) goed meewerkt aan de hulpverlening die nodig is en daar het belang van inziet. De hulpverlening van [naam2] in de vorm van de Schip-methodiek, die op het punt staat van start te gaan, was namelijk de hulpverlening die de moeder zelf al eerder wilde inzetten op het moment dat het onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel van start ging. Door onder meer wachtlijstproblematiek en behandeling van de moeder zelf is dat niet eerder gebeurd. Het feit dat de kinderen hun vader al zo’n lange tijd niet hebben gezien en zij in het verleden veel hebben meegemaakt, maakt dat er forse zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, maar die zijn in dit geval onvoldoende voor een ondertoezichtstelling omdat de moeder meewerkt aan de hulpverlening die vanwege deze zorgen noodzakelijk is. Er zijn voor het overige geen zorgen over de wijze waarop de moeder de kinderen verzorgt en opvoedt. De vrees van de vader dat de hervatting van de omgang zonder ondertoezichtstelling niet van de grond komt, is vanuit zijn standpunt misschien begrijpelijk, maar daar is aandacht voor binnen de nog lopende procedure bij de rechtbank over (onder meer) de invulling van de verzochte omgangsregeling. Wel vindt het hof de hulpverlening van [naam2] , die zich zal richten op zowel de kinderen, de communicatie tussen de ouders, als op herstel van het contact tussen de vader en de kinderen, zeer noodzakelijk. De moeder heeft ter zitting toegezegd dat zij haar medewerking aan deze hulpverlening ook zonder ondertoezichtstelling zal blijven verlenen en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dat anders zal zijn.
Kortom, het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kinderrechter. Het hof zal die beslissing van de kinderrechter daarom deels vernietigen. Het hof zal het verzoek van de raad met ingang van heden alsnog afwijzen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Lelystad) van 28 februari 2023 met ingang van de datum van deze beschikking en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor een langere duur alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, L. van Dijk en C. Coster, in samenwerking met mr. M. Oevering, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.