In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 april 2023. De appellant, die een schuldenlast van € 136.614,42 heeft, verzocht het hof om de geïntimeerde te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat niet kon worden gesteld dat de geïntimeerde in redelijkheid met het aanbod moest instemmen. De rechtbank oordeelde dat het aanbod niet het maximaal haalbare was en dat er onzekerheid bestond over de toekomstige financiële situatie van de appellant.
In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald, stellende dat het huidige aanbod het maximaal haalbare is en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn kinderen. De geïntimeerde heeft echter aangevoerd dat het aanbod niet het maximaal haalbare is en dat er niet correct rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van de leaseauto van de appellant.
Het hof heeft vastgesteld dat de berekeningen van het vrij te laten bedrag (VTLB) onduidelijk zijn en dat er belangrijke vragen zijn over het inkomen van de appellant en de invloed van de leaseauto op het VTLB. Het hof concludeert dat de geïntimeerde in redelijkheid zijn instemming met de schuldregeling heeft kunnen weigeren, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om een duidelijk en haalbaar aanbod te doen in het kader van de schuldsaneringsregeling.