ECLI:NL:GHARL:2023:6223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.327.648
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek van appellante om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. De rechtbank had op 23 mei 2023 het verzoek afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen en dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van appellante, die een gezin met vijf minderjarige kinderen vormt en momenteel geen eigen inkomen heeft. Appellante heeft een aanzienlijke schuldenlast van meer dan € 170.000, waarvan een groot deel is ontstaan uit teruggevorderde kinderopvangtoeslagen en andere schulden aan diverse crediteuren. Het hof heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar totale schuldenlast en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de verplichtingen uit de WSNP na te komen.

De beslissing van het hof is mede gebaseerd op de gewijzigde wetgeving die op 1 juli 2023 in werking is getreden, waarbij de termijn voor de goede trouw toets is verkort van vijf naar drie jaar. Het hof heeft geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de toelatingscriteria van de WSNP en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hoger beroep is derhalve afgewezen, en appellante is niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.327.648
(faillissementsnummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C 08/23/64 F)
arrest van 3 juli 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellante]
advocaat: mr. A.P. van Elswijk

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), [appellante] op verzoek van LeasePlan Nederland B.V. (hierna: LeasePlan) bij verstek failliet verklaard. Hierbij is [naam1] benoemd tot curator (hierna: de curator).
1.2.
Tegen dat vonnis heeft [appellante] verzet ingesteld. In dat verzetschrift heeft [appellante] een beroep gedaan op toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (ook: WSNP).
Tijdens de behandeling van het verzetschrift op 19 april 2023 heeft de rechtbank bepaald dat eerst het WSNP-verzoek moet worden behandeld, waarbij het verzoekschrift WSNP ter zitting is ondertekend. De behandeling van dat verzoek heeft op 15 mei 2023 plaatsgevonden.
1.3.
Bij vonnis van 23 mei 2023 heeft de rechtbank het WSNP-verzoek afgewezen.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 31 mei 2023 ingekomen verzoekschrift heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 mei 2023. De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat zij alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt toegelaten.
2.2.
Het hof heeft naast het verzoekschrift met één bijlage kennisgenomen van een e-mail met bijlagen van 21 juni 2023 van mr. Van Elswijk, een e-mail met bijlagen van 21 juni 2023 van de curator, en de e-mails met één bijlage van 22 en 23 juni 2023 van mr. Van Elswijk.
2.3.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2023. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van Elswijk. Ook de curator is verschenen.
2.4.
Op verzoek van het hof heeft mr. Van Elswijk aansluitend op de zitting per e-mail het ondertekende verzoekschrift WSNP met bijlagen toegezonden.
2.5.
Op 29 juni 2023 heeft het hof nog een e-mail van [appellante] ontvangen. Deze e-mail kan – nog daargelaten dat deze niet door tussenkomst van haar advocaat aan het hof is toegezonden – niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat de behandeling van het hoger beroep met de mondelinge behandeling op 26 juni 2023 is afgesloten.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellante] , 32 jaar oud, vormt een gezin met vijf minderjarige kinderen. Volgens [appellante] wilde haar grootmoeder graag een bakkerij beginnen. In (of enige tijd voor) januari 2018 zijn de grootmoeder en [appellante] begonnen met het verkopen van zelf gebakken en gekookte etenswaren. Op 25 juli 2019 heeft [appellante] hiervoor op haar eigen naam een eenmanszaak opgericht en ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Door gezondheidsklachten van haar grootmoeder heeft de onderneming volgens de verklaring van [appellante] op de zitting bij het hof korte tijd - van juni/juli 2019 tot oktober 2019 (effectief slechts enkele weken) - gefunctioneerd. In augustus 2020 is de grootmoeder van [appellante] overleden. Op 18 december 2022 heeft [appellante] haar onderneming laten uitschrijven uit het handelsregister.
[appellante] heeft momenteel geen inkomsten. Op de door haar bij de gemeente aangevraagde bijstandsuitkering is volgens [appellante] nog niet beslist. Sinds haar verhuizing van [plaats1] naar [woonplaats] worden [appellante] en haar kinderen, aldus haar verklaring, onderhouden door haar biologische vader, die de aan [appellante] toegekende toeslagen ontvangt en (deels) daarmee - naar [appellante] stelt - de rekeningen betaalt en aanvult wat zij tekort komt.
3.2. [appellante] heeft volgens haar eigen opgave in het verzoekschrift WSNP voor een bedrag van ruim € 74.000 aan schulden. De curator heeft in de aanloop naar de zitting in hoger beroep twee op 21 juni 2023 opgestelde crediteurenlijsten overgelegd. Op basis van de daarin genoemde gegevens heeft [appellante] voor een totaalbedrag van € 170.587,10 aan schulden, waaronder:
  • een preferente en een concurrente schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 92.300,84, die volgens de curator voor het grootste deel bestaat uit teruggevorderde kinderopvang-toeslagen over de jaren 2013, 2014 en 2015 inclusief een bestuurlijke boete van ongeveer € 27.000;
  • een schuld aan LeasePlan van € 46.223,50;
  • een schuld aan het CJIB van € 1.488 en
  • een schuld aan NS reizigers B.V. (hierna: NS) van € 10.188,78.
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar forse schuldenlast te goeder trouw is geweest. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
[appellante] heeft met haar veel te laag opgegeven schuldenlast er geen blijk van gegeven dat zij inzicht heeft in haar totale schuldenlast. Hoewel [appellante] verklaart dat in haar onderneming geen activiteiten hebben plaatsgevonden, zijn er zakelijke schulden ontstaan. Omdat er geen inkomsten werden gegenereerd in de onderneming, wist [appellante] dat zij de door haar onderneming aangegane financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen. [appellante] kan op zijn minst worden verweten dat zij derden de gelegenheid heeft gegeven op naam van de eenmanszaak financiële verplichtingen aan te gaan, zoals het leasen van een tweede auto, het met de leaseauto’s veroorzaken van verkeersboetes en het gebruik van de NS Business Card, aldus de rechtbank.
3.4.
[appellante] stelt dat aan haar niet verweten kan worden dat zij niet op de hoogte is van haar totale schuldenlast. Zij heeft nooit een NS Business Card aangevraagd of een ander daarvoor toestemming gegeven, hetgeen ook geldt voor de lease van een tweede auto waarvan zij stelt dat zij daarvan nooit papieren heeft gezien. Daarnaast heeft de eenmanszaak van [appellante] enige tijd daadwerkelijk gefunctioneerd, zodat deze niet is opgezet om daaruit financiële voordelen voor zichzelf en anderen te behalen. Hoewel in eerste instantie een auto geleased werd voor de uitoefening van haar onderneming, werd deze ook door de toenmalige vriend van haar moeder gebruikt. Hij betaalde slechts enkele leasetermijnen. Daarnaast is [appellante] niet in het bezit van een rijbewijs, zodat zijzelf niet verantwoordelijk is voor verkeersboetes. [appellante] stelt dat zij is opgelicht door de voormalige vriend van haar moeder en overweegt aangifte tegen hem te doen. Omdat zij nog niet over zijn geboortedatum en wat andere gegevens beschikt, is het zover nog niet gekomen.
3.5.
Naar aanleiding van de op 1 juli 2023 inwerking getreden Wet tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulp-verlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen [1] , past het hof het per die datum geldende recht toe, omdat na 30 juni 2023 op het verzoekschrift beslist. Met die wetswijziging is, voor zover hierna van belang, de termijn voor de zogeheten goede trouw toets (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, Fw) verkort van vijf naar drie jaar.
3.6.
Het hof laat in het midden de vraag of [appellante] een poging tot een minnelijke regeling had moeten doen (artikel 285 Fw) omdat niet is voldaan aan de toelatingscriteria van artikel 288 lid 1 Fw en het verzoek op die inhoudelijke gronden wordt afgewezen.
3.7.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] in staat zal zijn de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c, Fw naar behoren na te komen. Om [appellante] op grond van dit artikellid toe te laten, zal sprake moeten zijn van een zodanig stabiele situatie dat het vertrouwen gerechtvaardigd is dat [appellante] genoemde verplichtingen kan nakomen.
Die situatie doet zich (nu nog) niet voor. [appellante] heeft, hoewel dat op haar weg lag, onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar huidige financiële positie. Vaststaat dat zij op dit moment (nog steeds) geen eigen inkomen heeft. De door haar bij de gemeente aangevraagde uitkering is nog in behandeling. Bij gebreke van gegevens bestaat ook nog geen zicht op een beslissing op die aanvraag. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij en haar gezin financieel worden onderhouden door haar vader. Doordat [appellante] en haar kinderen op dit moment, aldus haar verklaring, volledig financieel afhankelijk zijn van haar vader, valt niet uit te sluiten dat nieuwe schulden zullen ontstaan. In een wettelijk schuldsaneringstraject kan dit een groot probleem worden en leiden tot een voortijdige beëindiging van de regeling.
Reeds op grond van het voorgaande moet het verzoek van [appellante] om haar tot de schuldsaneringsregeling toe te laten worden afgewezen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling ook op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw moet worden afgewezen. Op grond van dat artikel moet [appellante] aannemelijk maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. [appellante] moet aan de hand van stukken inzichtelijk maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, maar ook wanneer de schulden zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
[appellante] is hierin onvoldoende geslaagd. Dat een substantieel deel van de schuldenlast van [appellante] (zoals de schuld aan de Belastingdienst) buiten de termijn van drie jaar voor indiening van het verzoekschrift is ontstaan, staat gezien de niet weersproken verklaringen van de curator voldoende vast. Maar dat geldt niet voor andere, meer recent ontstane schulden, zoals de schulden aan NS en LeasePlan. Weliswaar staat in de nagezonden schuldenlijst bij beide schulden als ontstaansdatum 1 januari 2013, maar dat kan niet juist zijn gelet op het feit dat de onderneming vele jaren later (eind juli 2019) is opgericht en genoemde schulden, naar het hof begrijpt, samenhangen met deze onderneming. De door [appellante] hierover afgelegde verklaringen zijn dus tegenstrijdig en onvoldoende onderbouwd.
3.9.
Ten aanzien van de schuld aan LeasePlan is van belang dat [appellante] zelf op de zitting heeft verklaard dat zij – ook al reed zij de door haar geleasede auto’s niet zelf – uiteindelijk verantwoordelijk is voor de (nakoming van de) met LeasePlan aangegane verplichtingen. LeasePlan heeft op 16 februari 2022 wegens verduistering van twee auto’s aangifte tegen [appellante] gedaan (één van de auto’s is inmiddels weer in het bezit van LeasePlan). [appellante] heeft onder meer gesteld dat zij van de aangifte niet op de hoogte was. Dit acht het hof onaannemelijk. In die aangifte is onder meer vermeld dat [appellante] op 15 april 2020 (opnieuw) een auto heeft geleased en vanaf oktober 2021 een Opel waarmee schade is gereden (terwijl haar onderneming toen, naar eigen zeggen, was beëindigd). [appellante] heeft onvoldoende duidelijk of aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is, althans dat zij die leaseovereenkomsten of verplichtingen niet (zelf) is aangegaan. Ook heeft [appellante] wisselende verklaringen afgelegd over de (duur van de) exploitatie van haar onderneming. Zo heeft zij tot twee keer toe verklaard dat de onderneming nooit is gestart. Dat zij hiermee heeft bedoeld dat deze nooit echt van de grond is gekomen, zoals zij op de zitting bij het hof heeft verklaard, is niet aannemelijk nu sprake was van een onderneming die is ingeschreven in het handelsregister, volgens haar verklaring van juni/juli 2019 tot oktober 2019 heeft gefunctioneerd en waarvoor zij een auto heeft geleased.
3.10.
[appellante] heeft haar stelling dat iemand anders buiten haar om de NS Business Card op naam van haar onderneming heeft aangevraagd en gebruikt niet (voldoende) onderbouwd. Zij overweegt daarvan aangifte te doen, maar concrete stukken die daarop wijzen heeft zij niet overgelegd.
3.11.
Tot slot is onduidelijk wanneer en met welke voertuigen de 29 verkeersboetes zijn veroorzaakt, nu een specificatie van het CJIB die daarover uitsluitsel had kunnen geven ontbreekt. In de aanloop naar de zitting heeft het hof bij de advocaat van [appellante] hierom wel verzocht. Ter zitting heeft [appellante] betoogd dat zij herhaaldelijk bezwaar heeft aangetekend tegen deze boetes, maar dat zij heeft begrepen dat zij deze moet betalen.
Nu ook hiervan geen bewijsstukken zijn overgelegd, is het hof van oordeel dat [appellante] haar goede trouw ten aanzien van deze schuld evenmin aannemelijk heeft gemaakt.
3.12.
Omdat het verzoek mede op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c Fw wordt afgewezen, komt het hof niet ambtshalve toe aan de vraag of de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 derde lid Fw toegepast moet worden. Dat [appellante] met haar kinderen uit de voor haar negatieve omgeving in [plaats1] is verhuisd en naar zij heeft gesteld de contacten heeft verbroken met personen die misbruik van haar vertrouwen hebben gemaakt, is op zichzelf een positieve ontwikkeling, maar dat zou – zo wordt ten overvloede overwogen – bij een inhoudelijke beoordeling op dit moment onvoldoende zijn geweest om haar op grond van de hardheidsclausule tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
3.13.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 23 mei 2023 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 mei 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, I. Brand en S.J.O. de Vries, en is op 3 juli 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Stb. 2023, 87. Zie voor de inwerkingtreding: Besluit van 17 mei 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Stb. 2023, 87), Stb. 2023, 175.