ECLI:NL:GHARL:2023:623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
200.302.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een zorgregeling voor de minderjarige kinderen van de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder en vader zijn geregistreerd partners geweest en hebben samen twee kinderen. Na de ontbinding van hun partnerschap is er een co-ouderschapsregeling getroffen, maar deze is in december 2020 opgeschort. De moeder heeft het contact tussen de vader en de kinderen stopgezet, wat heeft geleid tot een verzoek om een begeleide zorgregeling. De rechtbank Gelderland heeft in eerste aanleg bepaald dat de vader minimaal één uur per week begeleide omgang met de kinderen zal hebben, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder zorgen over de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang, gewogen. De vader heeft verweer gevoerd en ontkent de beschuldigingen van de moeder. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de zorgregeling te handhaven, met als doel dat de minderjarige haar vaderbeeld kan verbeteren. De moeder's verzoek om het ouderschapsplan te wijzigen is afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, terwijl het incidenteel hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.893/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390869)
beschikking van 24 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: thans mr. M.C. Koetze te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
(Regio Noord, locatie Apeldoorn),
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 oktober 2021, zulks mede ter schriftelijke uitwerking van de tijdens de zitting van 16 augustus 2021 door de rechtbank gedane mondelinge uitspraak over verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 15 november 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 10 november 2022 met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 11 november 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn zoals ter zitting met partijen besproken en dus met instemming van het hof, ingekomen:
  • een journaalbericht namens de vader van 2 december 2022 met een productie (strafvonnis 29 november 2022);
  • een journaalbericht namens de moeder van 15 december 2022;
  • een journaalbericht namens de vader van 16 december 2022 met een productie.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 9 mei 2012 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 30 maart 2020 werd de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 29 april 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [woonplaats2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen en de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij ouderschapsplan, door de moeder ondertekend op 27 februari 2020 en door de vader ondertekend op 3 maart 2020, zijn de ouders een co-ouderschap overeengekomen, waarbij de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven met de maandag als wisseldag.
3.4
In december 2020 is het co-ouderschap opgeschort. De kinderen verblijven dan nog wel ieder weekend op zaterdag en zondag bij de vader. Half januari 2021 is het contact tussen de vader en de kinderen door de moeder geheel gestopt. Sinds mei 2021 hebben de kinderen en de vader begeleid contact. Vanaf begin juni 2021 is er geen contact meer tussen de kinderen en de vader.
3.5
Bij beschikking van 16 augustus 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 augustus 2021 tot 16 augustus 2022. Deze ondertoezichtstelling is nadien niet verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ten behoeve van [de minderjarige2] vastgesteld dat [de minderjarige2] en de vader (minimaal) één uur per week begeleide omgang zullen hebben, waarbij de GI de bevoegdheid heeft de zorgregeling naar bevind van zaken uit te breiden. De rechtbank heeft verder het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de werking van de bestreden beschikking te schorsen, voor zover daarin is vastgesteld dat [de minderjarige2] (minimaal) één uur per week begeleide omgang met de vader heeft, waarbij aan de Gl de bevoegdheid toegekend wordt om deze zorgregeling naar bevind van zaken uit te breiden (hierna: het schorsingsverzoek); en
  • de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] , en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader in eerste aanleg, voor zover dat ziet op het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader [de minderjarige2] , alsnog af te wijzen en te bepalen dat het ouderschapsplan ten aanzien van de overeengekomen co-ouderschapsregeling in die zin wordt gewijzigd dat de kinderen (voorlopig) volledig door de vrouw zullen worden verzorgd en opgevoed.
4.3
De vader is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt in het principaal hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op het afwijzen van zijn verzoek om een zorgregeling met [de minderjarige1] vast te stellen, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat als minimale zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] zal gelden dat zij minimaal eenmaal per week gedurende een uur begeleid contact zullen hebben op een door de GI aan te wijzen locatie, onder verbeurte van een dwangsom door de moeder aan de vader te voldoen van € 1.000,- voor iedere keer dat de moeder deze zorgregeling niet nakomt en waarbij de GI de bevoegdheid toegekend krijgt om deze zorgregeling naar bevind van zaken uit te breiden. De vader verzoekt de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof dit verzoek af te wijzen.
4.5
Bij beschikking van 13 januari 2022 heeft dit hof het schorsingsverzoek afgewezen. Het hof zal hierna eerst het incidenteel hoger beroep en daarna het principaal hoger beroep behandelen.

5.De motivering van de beslissing

In het incidenteel hoger beroep
5.1
Het hof stelt vast dat de vader in eerste aanleg weliswaar heeft verzocht om de GI de mogelijkheid te geven om contactherstel tussen de vader en [de minderjarige1] te begeleiden, maar dat de vader niet heeft verzocht een (concrete) zorgregeling tussen hen vast te stellen.
Naar het oordeel van het hof betreft het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep om een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige1] vast te stellen daarmee een zelfstandig tegenverzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn incidenteel hoger beroep.
5.2
Onder deze omstandigheden komt het hof niet toe aan het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de vast te stellen zorgregeling tussen hem en [de minderjarige1] .
In het principaal hoger beroep
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben omvatten.
5.4
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen, voor zover daarin een begeleide zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] is vastgesteld. De moeder heeft grote zorgen over [de minderjarige2] en heeft het gevoel dat zij hierin niet wordt gehoord. De hulpverlening suggereert dat de moeder [de minderjarige2] verhalen influistert, maar de moeder ervaart juist dat zij niet serieus wordt genomen door zowel de hulpverlening als de jeugdbeschermers. Er lijkt volgens de moeder zelfs sprake te zijn van twee kampen, namelijk dat van de moeder en dat van de vader. Dat is niet in het belang van [de minderjarige2] . Het is juist de vader die de kinderen schadelijke dingen influistert tijdens de begeleide omgang, ook al heeft de omgangsbegeleider dit niet waargenomen. Onder deze omstandigheden weet de moeder niet meer wat zij moet doen om de kinderen te beschermen. Dit geldt temeer nu [de minderjarige2] vertelt over seksuele handelingen die zij bij de vader zou moeten verrichten. Hierover loopt een strafrechtelijk onderzoek aldus de moeder in het beroepschrift. Daarom is het volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige2] dat er contact is tussen de vader en [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het ouderschapsplan op dit punt aan te passen.
5.5
De vader voert verweer. De vader ontkent dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank heeft deze beschuldigingen gewogen en geoordeeld dat begeleide omgang veilig is. De nieuwe beschuldigingen liggen ook in het verlengde van de eerder geuite beschuldigingen. De vader meent daarom dat geen sprake is van nieuwe omstandigheden die vernietiging van de bestreden beschikking rechtvaardigen. Er is een patroon zichtbaar, waarbij de moeder een actie inzet als bij haar druk ontstaat om het contact tussen de vader en [de minderjarige2] te hervatten. De moeder lijkt daarin de drijvende kracht te zijn dat er geen contact tot stand komt. De begeleide omgang is goed verlopen en er was geen sprake van (een mogelijkheid tot) het influisteren van [de minderjarige2] . De vader voert verder aan dat het belang van [de minderjarige2] schade wordt berokkend als er nog langer geen contact tussen hen plaatsvindt. Hoe langer geen contact tussen hen plaatsvindt, hoe moeilijker het volgens de vader wordt om het contact te herstellen, zeker nu de beschuldigingen van [de minderjarige2] steeds ernstiger worden.
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat sprake is van een bijzonder moeilijke situatie, waar zonder succes al veel hulpverlening is ingezet. De reacties van de kinderen op de vader zijn buitenproportioneel en schadelijk voor hun persoonlijke ontwikkeling. Het is ook moeilijk om met dit gedrag om te gaan. Daarbij komt dat de lopende strafzaak contactherstel tussen de vader en de kinderen bemoeilijkt. De raad meent dat in de toekomst wel contact moet zijn tussen de vader en de kinderen, zodat de kinderen weer een positief beeld van de vader kunnen krijgen. Afdwingen van contact is volgens de raad, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, nu niet mogelijk. De ouders zullen eerst het op hen gerichte hulpverleningstraject van [naam1] moeten doorlopen. Als dit traject niet leidt tot een positief resultaat, dan kan de vader zich richten tot de raad, zodat nader onderzoek kan worden gedaan.
5.7
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat tussen de vader en [de minderjarige2] in ieder geval een begeleid contact van één uur per week moet zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Inmiddels is gebleken dat de vader bij vonnis van 29 november 2022 is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde seksuele handelingen met [de minderjarige2] . Het hof vindt het voorstelbaar dat de moeder tijdens de strafrechtelijke procedure niet heeft meegewerkt om het contact te herstellen, maar gaat er vanuit dat de moeder zich hiervoor na de vrijspraak van de vader zal inzetten. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige2] mag, anders dan de raad heeft geadviseerd, haar gedrag hierin niet leidend zijn. Het hof heeft namelijk grote zorgen over het extreme gedrag van [de minderjarige2] als het over de vader gaat. Het is volgens het hof daarom juist van het grootste belang dat [de minderjarige2] haar vaderbeeld positief kan veranderen. Daarbij is onvoldoende gebleken dat de begeleide omgang niet veilig kan plaatsvinden. Het hof ziet tot slot geen aanleiding het ouderschapsplan te wijzigen, zoals de moeder verzoekt, omdat wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken deze beschikking daarvoor in de plaats treedt.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in het incidenteel hoger beroep
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 januari 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.