ECLI:NL:GHARL:2023:6331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
21-000022-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot doodslag met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats tussen 13 en 14 september 2019, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [benadeelde], onder bedreiging heeft meegenomen, vastgebonden, mishandeld en in een sloot heeft gegooid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer ernstig hebben mishandeld en dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op de dood van het slachtoffer. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 4 jaren opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding heeft vastgesteld op € 10.700,-. Het hof heeft geen TBS opgelegd, omdat het recidiverisico niet pathologisch bepaald is, maar heeft wel de noodzaak van een gedragsbeïnvloedende maatregel erkend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000022-21
Uitspraak d.d.: 24 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2020 met parketnummer 18-730197-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-003417-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juni 2021, 19 oktober 2022, 30 maart 2023, 10 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
  • hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.700,- , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering;
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplegen van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, met bevel tot verpleging van overheidswege. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 10.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het inbeslaggenomen vuurwapen is onttrokken aan het verkeer en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden is door de rechtbank toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te [pleegplaats 1] en/of (nabij) (de gemeente) [pleegplaats 2] , in elk geval in de provincie [pleegplaats 1] en/of de provincie [pleegplaats 3] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte(n):
- ( in [pleegplaats 1] ) tegen die [benadeelde] gezegd dat hij in de auto moest gaan zitten en/of (daarbij) (dreigend) naar zijn tas(je) gegrepen en/of (daardoor) de indruk gewekt dat daar een wapen in zat en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde] vastgepakt en/of in de richting van de auto geduwd en/of (daarbij) gezegd: "instappen" en/of
- ( vervolgens) met die [benadeelde] in de auto gereden, waarbij die [benadeelde] op de achterbank van die auto moest plaatsnemen, met aan [benadeelde] weerszijden (mede)verdachte(n).
2. primair

hij op of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te/nabij (de gemeente) [pleegplaats 2] , in/nabij (recreatiegebied) [naam] , tezamen in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet:

- ( terwijl die [benadeelde] in de auto zat) met zijn (mede)verdachte(n) contact heeft opgenomen en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en/of
- (daarbij) heeft geroepen: "Handen op de rug" en/of
- ( vervolgens) (duct)tape heeft geplaatst over de ogen en/of mond, althans een deel van het gezicht, van die [benadeelde] en/of
- (vervolgens) de handen en/of benen en/of voeten van die [benadeelde] vast heeft gemaakt met tiewraps en/of (duct)tape en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- (vervolgens) heeft geroepen: "terpentine" en/of
- (vervolgens) terpentine over het lichaam van die [benadeelde] heeft gesprenkeld en/of gegoten en/of
- (vervolgens), terwijl die [benadeelde] al dan niet in een staat van bewusteloosheid verkeerde, die [benadeelde] in de sloot heeft gegooid en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] daar (hulpeloos) heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te/nabij (de gemeente) [pleegplaats 2] , openlijk, te weten, in/nabij (recreatiegebied) [naam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [benadeelde] , immers heeft/hebben verdachte(n):
- (terwijl die [benadeelde] in de auto zat) met zijn (mede)verdachte(n) contact heeft opgenomen en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en/of
- (daarbij) heeft geroepen: "Handen op de rug" en/of
- (vervolgens) (duct)tape heeft geplaatst over de ogen en/of mond, althans een deel van het gezicht, van die [benadeelde] en/of
- (vervolgens) de handen en/of benen en/of voeten van die [benadeelde] vast heeft gemaakt met tiewraps en/of (duct)tape en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- (vervolgens) heeft geroepen: "terpentine" en/of
- (vervolgens) terpentine over het lichaam van die [benadeelde] heeft gesprenkeld en/of gegoten en/of
- (vervolgens), terwijl die [benadeelde] al dan niet in een staat van bewusteloosheid verkeerde, die [benadeelde] in de sloot heeft gegooid en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] daar (hulpeloos) heeft achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten geen verweer gevoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof op 24 juni 2021 en 19 oktober 2022 bekend dat hij en zijn medeverdachten [benadeelde] op 13 september 2019 onder dreiging en tegen zijn wil hebben meegenomen vanuit [pleegplaats 1] naar recreatiegebied [naam] in [pleegplaats 2] . [benadeelde] is vervolgens door hen vastgebonden aan zijn polsen en voeten, zijn ogen en mond zijn beplakt met ductape, hij is geschopt en geslagen en overgoten met terpentine. Vervolgens is [benadeelde] - vastgebonden en al - in een sloot gegooid. Deze sloot was 7,90 meter breed en 1,60 meter diep. Verdachte en zijn medeverdachten hebben [benadeelde] daar in het water achtergelaten.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voornoemde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [benadeelde] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties hiervoor is niet gebleken.
Op grond van verdachtes bekennende verklaring en de overige bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van poging tot doodslag, zoals hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.

hij op 13 september 2019 in de provincie [pleegplaats 1] en de provincie [pleegplaats 3] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachten:

- in [pleegplaats 1] tegen die [benadeelde] gezegd dat hij in de auto moest gaan zitten en
- die [benadeelde] vastgepakt en in de richting van de auto geduwd en daarbij gezegd: "instappen" en
- met die [benadeelde] in de auto gereden, waarbij die [benadeelde] op de achterbank van die auto moest plaatsnemen, met aan [benadeelde] weerszijden medeverdachten.
2. primair
hij op 13 september 2019 in de gemeente [pleegplaats 2] , in recreatiegebied [naam] , tezamen in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet:
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en
- heeft geroepen: "Handen op de rug" en
- ducttape heeft geplaatst over de ogen en mond, en
- de handen en voeten van die [benadeelde] vast heeft gemaakt met tiewraps en ducttape en
- die [benadeelde] heeft geslagen tegen het hoofd en het lichaam en
- vervolgens die [benadeelde] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en
- vervolgens terpentine over het lichaam van die [benadeelde] heeft gegoten en
- vervolgens, terwijl die [benadeelde] al dan niet in een staat van bewusteloosheid verkeerde, die [benadeelde] in de sloot heeft gegooid en
- die [benadeelde] daar heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Aard en ernst bewezenverklaarde feiten
Zoals hiervoor is vermeld heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van poging tot doodslag. De achtergrond van deze feiten is gelegen in een conflict over drugs. Verdachte was bestolen van een partij hennep en wilde dat [benadeelde] hierover openheid zou geven. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij [benadeelde] wilde intimideren, maar het is evident dat het veel verder is gegaan dan dat.
[benadeelde] is een aantal uren van zijn vrijheid beroofd geweest, is ernstig mishandeld en heeft in doodsangst verkeerd. Het is aan zijn eigen inspanningen te danken dat hij niet is verdronken en ternauwernood uit de sloot heeft weten te komen.
Het hof acht de wijze waarop verdachte en zijn kompanen inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever en een compleet weerloos gemaakt slachtoffer in een sloot hebben geworpen, schokkend. Net als de rechtbank leidt het hof uit het dossier af dat het initiatief voor het gebeuren op 13 september 2019 bij verdachte lag, dat ze planmatig te werk zijn gegaan en dat verdachte hierbij telkens de leiding heeft genomen. Uit de slachtofferverklaring en de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding, blijkt dat [benadeelde] door het handelen van verdachten niet alleen fysiek veel pijn heeft geleden, maar dat het gebeuren mentaal ook een enorme impact heeft gehad. Het hof rekent dit verdachte ernstig aan.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is welke straf en/of maatregel in dit geval aangewezen is.
Standpunt verdediging
De inzet van het hoger beroep van de verdediging is duidelijk: géén TBS, in welke vorm dan ook. De verdediging ziet zich hierin gesteund door de rapportage Pro Justitia d.d. 17 december 2021 waarin geen behandeling binnen een juridisch kader wordt geadviseerd. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte gemotiveerd is om therapie te volgen in een vrijwillig kader (binnen detentie heeft hij reeds EMDR-therapie gevolgd) en heeft het hof verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf, gelijk aan die in eerste aanleg is opgelegd, en de voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van de datum waarop uitspraak wordt gedaan.
Standpunt advocaat-generaal
Het openbaar ministerie is van oordeel dat - hoewel verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd - verdachtes stoornis zodanig complex en geconsolideerd is dat deze ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde misdrijven heeft bestaan en ook op dit moment nog geacht moeten worden aanwezig te zijn. Daardoor bestaat naar de mening van het openbaar ministerie nog steeds gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Dit recidivegevaar blijkt ook uit het strafblad en een eerdere PIJ-maatregel. Voorts wijst het behandelverleden van verdachte er volgens de advocaat-generaal op dat niet kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden. Derhalve heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren wordt opgelegd, alsmede TBS met dwang-verpleging.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat indien het hof zou overgaan tot oplegging van een TBS met voorwaarden, er een hogere gevangenisstraf moet worden opgelegd, te weten voor de duur van 5 jaren. Daarnaast zou het hof in dat geval een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel moeten opleggen.
Meer subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat indien het hof niet overgaat tot oplegging van een TBS-maatregel, er een gevangenisstraf van 7 jaren zou moeten worden opgelegd.
Procedure tot zover en inhoud deskundigenadvies
In eerste aanleg heeft verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Desondanks is de rechtbank op grond van diverse rapporten en verklaringen tot de conclusie gekomen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in de vorm van een psychische stoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, waarbij er volgens de rechtbank sterke aanwijzingen zijn dat verdachtes handelen mede door de stoornis is beïnvloed. Vervolgens is de rechtbank gemotiveerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren alsmede oplegging van de maatregel van – kort gezegd – TBS met dwangverpleging gekomen.
In hoger beroep is de proceshouding van verdachte gewijzigd. Verdachte heeft een (grotendeels) bekennende verklaring afgelegd en heeft zijn medewerking verleend aan het onderzoek door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Dit heeft geleid tot een rapportage Pro Justitia d.d. 17 december 2021, opgemaakt door psychiater [naam psychiater] en psycholoog T.W. van de Kant.
De belangrijkste conclusies uit dat rapport zijn dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychiatrische stoornissen. Wel is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken, waarbij de agressie meer functioneel/instrumenteel is geworden. Op basis van de beschikbare gegevens is het voor de deskundigen niet mogelijk gebleken een duidelijk delictscenario te beschrijven, aangezien er onvoldoende zicht is gekomen op bijvoorbeeld de groepsdynamiek en de rol van betrokkene daarin ten tijde van het ten laste gelegde. Wel is gesteld dat er in de aanloop tot het ten laste gelegde (indien bewezen) en ten tijde daarvan, veel momenten waren waarop verdachte keuzes kon maken en hij verschillende voorbereidingen heeft getroffen ter facilitering van het ten laste gelegde. Aangezien verdachte consequenties van zijn handelen kan overzien en hij niet overmatig impulsief is, heeft hij bij de voorbereiding en keuzemomenten gekozen voor de antisociale route, wat maakt dat door de deskundigen geadviseerd wordt verdachte zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde bij bewezenverklaring geheel
toe te rekenen.
Door het ontbreken van doorwerking en een pathologisch bepaald recidiverisico wordt door de deskundigen
geen behandeling binnen een juridisch kader geadviseerd.Dit neemt niet weg dat verdachte volgens de deskundigen zou kunnen profiteren van bijvoorbeeld schematherapie en EMDR ter verwerking van verschillende (vroege) traumata en de hechtingsproblematiek. Deze behandeling zou dan op vrijwillige basis plaats moeten vinden, aldus de deskundigen.
Ter terechtzitting van het hof op 19 oktober 2022 heeft psycholoog Kant voornoemde rapportage toegelicht en onder meer verklaard dat bij het ten laste gelegde handelen van verdachte meer sprake is geweest van instrumenteel gedrag dan van impulsief gedrag. Het was berekenend. Verdachte is normaal begaafd en heeft normbesef. Verdachte moet in staat zijn geweest de juiste keuzes te maken, ondanks de antisociale persoonlijkheidsstoornis die hij heeft. Deskundige Kant: “Wij hebben in ons rapport inderdaad aandacht besteed aan onze verwachtingen ten aanzien van recidive. Op basis van de risicotaxatie-instrumenten spreken wij van een hoge kans op het voortzetten van criminele activiteiten. Dat is inclusief geweld. Er zijn bij verdachte meer algemene risicofactoren en dat heeft doorwerking in het door ons vastgestelde recidiverisico. Schematherapie is redelijk veelbelovend voor verdachte die borderlineproblematiek heeft en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. (…) De advocaat-generaal vraagt mij of in het geval verdachte enkel 4 jaren gevangenisstraf opgelegd krijgt de kans bestaat dat hij daarna geen strafbare feiten meer pleegt. Dat is mogelijk. (…) Door het ontbreken van doorwerking in onze conclusie en een op de persoon beredeneerd recidiverisico, wordt er geen klinische behandeling geadviseerd. (…) Schematherapie en EMDR kunnen in een ambulant kader en behoeven niet in een setting te worden gevolgd.”
Op 30 maart 2023 is psychiater [naam psychiater] ter terechtzitting van het hof gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde handelen op meerdere momenten had kunnen kiezen om iets anders te doen. Dat hij voor geweld heeft gekozen, past bij de conclusie dat agressie bij hem instrumenteel is geworden. Hoewel [naam psychiater] ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij - anders dan in voornoemde PJ-rapportage - TBS met voorwaarden “een goede optie” vindt voor verdachte, is hij bij de conclusie gebleven dat de doorwerking van de feiten moeilijk vast te stellen is.
De reclassering heeft meerdere rapporten uitgebracht. In het reclasseringsadvies van 5 oktober 2022 komt de reclassering tot de conclusie dat er sprake is van een hoog recidiverisico, maar dat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Omdat het recidiverisico niet pathologisch bepaald is, verwacht de reclassering geen verlaging van dat recidiverisico door behandeling. Wel ziet de reclassering mogelijkheden om verdachte te behandelen voor hechtingsproblematiek (EMDR en/of schematherapie) in het kader van detentiefasering of v.i..
In het aanvullende reclasseringsadvies d.d. 14 december 2022 heeft de reclassering opnieuw geconcludeerd dat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Behandeling voor de hechtingsproblematiek bij verdachte kan plaatsvinden in het kader van detentiefasering of v.i., maar zal naar verwachting het recidiverisico niet beïnvloeden, omdat er geen relatie is tussen de problematiek verdachte en de ten laste gelegde feiten. Wel geeft de reclassering in overweging om bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf.
Ten slotte heeft de reclassering op 23 mei 2023 een zogenoemd maatregelrapport uitgebracht, gericht op de vraag welke voorwaarden kunnen worden geformuleerd indien het hof tot oplegging van een TBS met voorwaarden zou komen. In het reclasseringsadvies is (opnieuw) tot uitdrukking gebracht dat de reclassering
negatiefadviseert over oplegging van een TBS met voorwaarden. In het rapport zijn (wel) mogelijke voorwaarden geformuleerd. Daarnaast is oplegging van een GVM geadviseerd.
Ter terechtzitting van het hof heeft reclasseringswerker [naam medewerker] , het reclasseringsadvies toegelicht. Zij heeft benadrukt dat het recidiverisico bij verdachte met name gebaseerd is op statische factoren. Het verband tussen de stoornis en het delictgedrag is niet aangetoond en behandeling van de stoornis zal het recidiverisico vermoedelijk niet verminderen. Het negatieve advies voor oplegging van TBS blijft gehandhaafd.
Oordeel hof
Op grond van voornoemde rapportages en adviezen van deskundigen komt het hof tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend. Hoewel verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken, kan niet worden vastgesteld of en zo ja in hoeverre deze stoornis van invloed is geweest op het delict. Zowel de deskundigen van het Pieter Baan Centrum als de reclassering hebben erop gewezen dat sprake is van een hoog recidiverisico, maar dat dit recidiverisico algemeen en niet pathologisch bepaald is. Dit betekent dat een behandeling (in het kader van een TBS-maatregel) het recidiverisico vermoedelijk niet zal verminderen.
Onder deze omstandigheden komt het hof niet tot oplegging van een TBS-maatregel.
Wat de strafoplegging betreft is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten gezien de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, dienen te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Het leed dat verdachte [benadeelde] heeft aangedaan moet worden vergolden en oplegging van een dergelijke gevangenisstraf is nodig in verband met herstel van de geschokte rechtsorde.
Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 6 juni 2023 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsdelicten. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken zijn voorts geen bijzonderheden gebleken die in strafverhogende- of strafverlagende zin van invloed zijn op de strafoplegging.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en noodzakelijke bestraffing. Gelet hierop is opheffing van de voorlopige hechtenis zoals de raadsman heeft verzocht, niet aan de orde.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr)
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de maatregel ex art. 38z van het Wetboek van Strafvordering moet worden opgelegd. Uit voornoemd advies van de reclassering volgt dat zij adviseert een dergelijke gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna te noemen: GVM) op te leggen. Met deze maatregel kan verdachte, na ommekomst van detentie, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
Het hof heeft ook in dit kader acht geslagen op voornoemde rapportage Pro Justitia en de aangehaalde reclasseringsadviezen. Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van langdurige persoonlijkheidsproblematiek, dat verdachte wisselend gemotiveerd voor het deelnemen aan onderzoek en/of behandeling en dat de kans op recidive groot is.
In navolging van het advies van de reclassering acht het hof het noodzakelijk om een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de gevangenisstraf, onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is. Voorts kunnen toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr worden teruggedrongen, dan wel aanvaardbaar worden gemaakt.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. De oplegging van de maatregel is naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
Het hof zal daarom tot oplegging van deze maatregel overgaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel zal later plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Beslag

Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 en 2 primair begane feit aangetroffen. Het behoort aan verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.303,76, bestaande uit € 2.303,76 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 10.700,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat de gehele vordering opnieuw aan de orde is.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd en (hoofdelijke) toewijzing daarvan billijk. Het hof acht de gestelde impact van de bewezenverklaarde feiten op [benadeelde] , gelet op de bijzondere ernst ervan, navolgbaar. De vordering wordt daarom (hoofdelijk) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem- Leeuwarden van 12 juni 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden (parketnummer 21-003417-17). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 38z, 45, 47, 57, 63, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Revolver.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.303,76 (tweeëntwintigduizend driehonderddrie euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 2.303,76 (tweeduizend driehonderddrie euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 22.303,76 (tweeëntwintigduizend driehonderddrie euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 2.303,76 (tweeduizend driehonderddrie euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 146 (honderdzesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 september 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 12 juni 2018, parketnummer 21-003417-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.T. Wemes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.