ECLI:NL:GHARL:2023:6364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
22/01818
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen WOZ-beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2022. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door belanghebbende is ingediend tegen een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 5 juli 2023 is het geschil besproken, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 31 januari 2021 en dat het bezwaarschrift op 7 maart 2021 is gedateerd, maar pas op 8 april 2021 door de heffingsambtenaar is ontvangen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is aangetoond.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van immateriële schade of proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/01818
uitspraakdatum: 25 juli 2023
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juli 2022, nummer UTR 21/3316, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Amersfoort(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 januari 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak [adres1] (inclusief [adres2] ) te [vestigingsplaats] vastgesteld voor het jaar 2021. Tegelijk met deze beschikking zijn aanslagen vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de hiertegen gerichte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken (hierna: de uitspraak op bezwaar) in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij heeft een hogerberoepschrift en een nader stuk ingediend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 5 juli 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in een brief met dagtekening 7 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslagen (hierna: het bezwaar).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 8 april 2021 voor ontvangst gestempeld.
2.3.
Tot het dossier behoort een e-mail met bijlage van 15 april 2021, van de heffingsambtenaar aan de gemachtigde, waarin is meegedeeld dat het bezwaar op 8 april 2021 – en daarmee niet binnen de wettelijke termijn van zes weken – is ontvangen, en de gemachtigde wordt verzocht binnen twee weken een machtiging te overleggen. Voorts behoort tot het dossier een e-mail van 3 mei 2021 met bijlage waarin de heffingsambtenaar nogmaals aan de gemachtigde verzoekt om – nu binnen een week – een machtiging te overleggen. In de brief is aangegeven dat als er niet op tijd wordt gereageerd, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Op beide brieven is niet door de gemachtigde gereageerd.
2.4.
Op 23 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend en geen machtiging is overgelegd.
2.5.
De gemachtigde heeft daartegen beroep aangetekend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.Geschil

In geschil is of het bezwaar (verschoonbaar) te laat is ingediend en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ in verbinding met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
4.2.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.3.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Vast staat dat de beschikking is gedateerd op 30 januari 2021. Niet gesteld of gebleken is dat de dag van dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De bezwaartermijn vangt daarom aan op 31 januari 2021 en eindigt op 13 maart 2021.
4.5.
Het bezwaarschrift is gedateerd op 7 maart 2021. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 8 april 2021, dus buiten de bezwaartermijn, voor ontvangst gestempeld.
4.6.
Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, dat wil in dit geval zeggen uiterlijk op 13 maart 2021. Als dat het geval is moet nog beoordeeld worden of de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet later dan een week na 13 maart 2021 heeft ontvangen.
4.7.
Op grond van vaste jurisprudentie draagt de indiener van een bezwaarschrift het risico dat zijn geschrift de geadresseerde niet (tijdig) bereikt, wanneer dit niet aangetekend is verzonden en ander bewijs van tijdige verzending ontbreekt. Tot de stukken van het dossier behoort geen kopie van de envelop waarmee het bezwaarschrift is verzonden en waaruit de datum van ter postbezorging kan worden afgeleid. De enkele stelling van belanghebbende dat, aangezien hij stukken altijd op de dag van de dagtekening verzendt, hij het bezwaarschrift op 7 maart 2021 zal hebben verzonden en de heffingsambtenaar het bezwaarschrift daarom binnen de termijn zal hebben ontvangen maar pas op een (veel) later moment heeft gestempeld voor ontvangst, is onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Ook anderszins heeft belanghebbende de tijdige terpostbezorging niet aannemelijk gemaakt. Het Hof is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend.
4.8.
Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De opmerking van de gemachtigde ter zitting van het Hof dat hij geen bewijs heeft gezien van de verzending van de e-mails door de heffingsambtenaar op 15 april en 3 mei 2021 is niet relevant in het kader van de tijdige indiening van het bezwaarschrift en voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende met het te laat indienen van het bezwaarschrift redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
4.9.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Nu de redelijke termijn niet is overschreden bestaat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van immateriële schade.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.M. Breij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 juli 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.