ECLI:NL:GHARL:2023:6820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.235
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming van voogd over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, geboren in 2008. De ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag van de ouders werd beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) werd benoemd tot voogd. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en verzoeken het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van de minderjarige vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een gezinshuis verblijft en dat er sprake is van problematiek op meerdere vlakken, waaronder een ontwikkelingsachterstand en gehechtsheidsproblematiek. De ouders hebben hulpverlening aanvaard, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende in staat zijn om een gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving te bieden.

Na het horen van de ouders en de raad voor de kinderbescherming, concludeert het hof dat de beslissing van de kinderrechter in de bestreden beschikking juist is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en beëindigt het gezag van de ouders, waarbij de GI als voogd wordt aangesteld. De kosten van het geding worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.235
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410893)
beschikking van 15 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te Wijchen,
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader:
samen verder ook te noemen: de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.E.M. Messink te Wijchen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 april 2023;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
Op 3 juli 2023 heeft het hof met [de minderjarige] gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk in de Turkse taal;
- een vertegenwoordiger namens de raad.
Het hof heeft aan de twee persoonlijk begeleiders van de ouders bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
Er was van de GI - zonder nadere kennisgeving- niemand aanwezig.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een minderjarige dochter: [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [woonplaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . De ouders hebben ook nog een zoon die al meerderjarig is.
3.2
Bij beschikkingen van 6 februari en 1 mei 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 1 mei 2024.
3.3
[de minderjarige] is sinds 6 februari 2018 met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een gezinshuis. [de minderjarige] woont nu al jaren in ditzelfde gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat ouders het gezag nu nog hebben.
4.2
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komen hiervan in hoger beroep.
De ouders verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder aanvulling van gronden, de beslissing van de rechtbank te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders met benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De raad voert verweer tegen het verzoek van de ouders en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
beoordeling
5.3
Het bevreemdt het hof dat de GI in de procedure in hoger beroep geen (schriftelijk) standpunt heeft ingenomen en dat – zonder enige aankondiging of toelichting-– tijdens de mondelinge behandeling ook niemand van de GI aanwezig was om het hof te informeren over de actuele situatie en ontwikkeling van [de minderjarige] . Op grond van de stukken en dat wat besproken is tijdens de mondelinge behandeling acht het hof zich niettemin voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven over het verzoek van de ouders in hoger beroep.
5.4
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven. Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.5
Bij [de minderjarige] is zo blijkt uit het dossier, sprake van problematiek op meerdere vlakken. Zij functioneert op zeer-moeilijk-lerend niveau en heeft een ontwikkelingsachterstand. Vermoedelijk is [de minderjarige] getraumatiseerd. Bij [de minderjarige] worden kenmerken van gehechtsheidsproblematiek gezien en haar persoonlijkheid is onvoldoende ontwikkeld of scheef gegroeid. [de minderjarige] kan dwangmatig, agressief en onrustig zijn, heeft angsten, vindt het moeilijk om zichzelf te vermaken en zoekt grenzen op. Zij begrijpt en overziet situaties onvoldoende, is goedgelovig en haar impulscontrole is beperkt. [de minderjarige] is makkelijk beïnvloedbaar, met name in relaties met jongens. Het problematische gedrag van [de minderjarige] heeft er enige tijd geleden toe geleid dat het onzeker was of [de minderjarige] wel in het gezinshuis zou kunnen blijven wonen. Met intensieve individuele begeleiding heeft [de minderjarige] uiteindelijk positieve stappen gezet en is haar plek in het gezinshuis vooralsnog weer gewaarborgd. [de minderjarige] kan zich nu beter neerleggen bij regels die worden gesteld en afspraken die worden gemaakt in het gezinshuis en houdt zich daar ook beter aan. Uit dit alles volgt dat [de minderjarige] buitengewoon veel duidelijkheid en structuur nodig heeft en in een veilige voorspelbare omgeving moet opgroeien. Voor het hof staat op grond van het dossier ook genoegzaam vast dat de ouders onvoldoende in staat zijn om [de minderjarige] een voldoende gestructureerde en voorspelbare opvoedomgeving te kunnen bieden. Bij de moeder is sprake van psychiatrische problematiek en een licht verstandelijke beperking. Haar draagkracht en pedagogische kennis zijn beperkt. De vader beschikt ook niet over voldoende pedagogische vaardigheden om [de minderjarige] te kunnen opvoeden. Hij vindt het moeilijk om grenzen te stellen voor [de minderjarige] en bij zijn standpunt te blijven. Uit de meer recente informatie in deze procedure blijkt dat de situatie van beide ouders is verbeterd en gestabiliseerd. Ook hebben beide ouders hulpverlening aanvaard, die inmiddels wordt afgebouwd, en werken zij goed samen met de hulpverlening voor [de minderjarige] , de opvoeders in het gezinshuis en school. Dit alles maakt de beoordeling van de voorliggende gezagskwestie niet anders, De opvoedomgeving die [de minderjarige] nodig heeft om zich goed te kunnen (blijven) ontwikkelen, moet geboden worden in een professionele setting. [de minderjarige] verblijft inmiddels al vijf jaar in het gezinshuis en het perspectief van [de minderjarige] ligt daar. Het hof begrijpt dat het moeilijk is voor de ouders om deze conclusie te aanvaarden en dat de ouders graag inspraak willen blijven houden, maar het is ook naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] om hun gezag te beëindigen. De ouders stemmen weliswaar in met het verblijf van [de minderjarige] in het gezinshuis, maar [de minderjarige] voelt ongetwijfeld aan dat haar ouders het liefste willen dat zij bij (een van) hen woont. [de minderjarige] heeft ook zelf aan het hof verteld dat zij graag bij een van haar ouders zou willen wonen. Dit is een erg moeilijk onderwerp voor [de minderjarige] ; zij heeft daarom zekerheid nodig dat zij zal blijven wonen in het gezinshuis. Daar komt bij dat een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing steeds weer onrust geeft voor [de minderjarige] . Dat is niet in haar belang. Dat deze onrust volgens de ouders vaak weer snel is verdwenen, daaraan gaat het hof voorbij. [de minderjarige] moet voldoende aan haar eigen ontwikkeling kunnen toekomen en niet onnodig worden belast. De aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is inmiddels ook ruimschoots verstreken. De ouders hebben tot slot nog geopperd dat de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis in het vrijwillig kader mogelijk is, maar naar het oordeel van het hof is dat geen goede optie. Op basis van de gebeurtenissen in het verleden, staat voor het hof voldoende vast dat de ouders de noodzaak van bepaalde maatregelen en hulpverlening niet altijd voldoende kunnen inschatten en ook wel onterecht ter discussie hebben gesteld. Dit alles staat aan er aan in de weg dat de ouders het gezag over [de minderjarige] behouden.
5.6
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat het noodzakelijk is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de belangen van [de minderjarige] worden behartigd door de GI als onafhankelijke professional.
Het hof verwacht overigens wel van de GI dat met het oog op het belang van [de minderjarige] en haar ouders op zo kort mogelijke termijn bekend wordt welke medewerker vanuit de GI de voogdij op zich zal gaannemen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders bij de GI een vast aanspreekpunt missen sinds de huidige gezinsvoogd met zwangerschapsverlof is en er geen vervanger is aangewezen.
5.7
De grieven van de ouders falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 31 januari 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.