ECLI:NL:GHARL:2023:6830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.329.090
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De ouders van de minderjarige, die gescheiden zijn, hebben in hoger beroep de afwijzing van hun verzoek tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing aangevochten. De kinderrechter had eerder besloten dat de uithuisplaatsing noodzakelijk bleef vanwege de complexe problematiek van de minderjarige, waaronder autisme en trauma's door eerdere ervaringen. De ouders stelden dat de minderjarige zich beter voelde bij hen thuis en dat de uithuisplaatsing niet langer nodig was. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de situatie van de minderjarige in de thuissituatie veilig genoeg was om hem daar te laten wonen. Het hof benadrukte dat de ontwikkeling van de minderjarige nog niet voldoende was en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk bleef om verdere stappen in zijn ontwikkeling te waarborgen. De ouders en de GI moeten samen een plan ontwikkelen voor de toekomst van de minderjarige, waarbij de focus ligt op zijn ontwikkeling en welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.090
(zaaknummers rechtbank Gelderland 415189 en 415522)
beschikking van 15 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
samen de verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. R.P. Adema te Putten,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
regio Noord, gevestigd in Harderwijk,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 juli 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Adema van 3 augustus 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Adema van 7 augustus 2023 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft op 7 augustus 2023 gesproken met de voorzitter van het hof in deze procedure en met de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigers namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming heeft het hof vooraf schriftelijk laten weten dat namens de raad geen zittingsvertegenwoordiger bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.

3.De feiten

3.1
Verzoekers zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2006 te [plaats1] . Verzoekers, die gescheiden zijn, zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 8 september 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 8 september 2023.
3.3
Bij beschikking van 11 november 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie voor jeugdhulp. Op grond van die machtiging verbleef [de minderjarige] op de gesloten afdeling van [naam1] in [plaats2] . Op 4 augustus 2022 is [de minderjarige] overgeplaatst naar de open groep [naam2] van [naam1] . In verband met die plaatsing heeft de kinderrechter op 1 september 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Deze machtiging geldt tot 1 september 2023.
3.4
In januari 2023 is [de minderjarige] na een bezoek aan zijn moeder niet naar [naam1] teruggekeerd maar bij de moeder thuis gebleven. Bij brief van 24 januari 2023 heeft mr. Adema namens de ouders aan de GI verzocht de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beëindigen.
Op 3 februari 2023 heeft de GI een schriftelijk besluit genomen, inhoudende dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voortgezet wordt. De GI verwacht dat de ouders [de minderjarige] terugbrengen op zondag 5 februari 2023.
3.5
Op 8 februari 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders waarin staat dat de ouders [de minderjarige] per direct moeten terugbrengen naar de groep en dat de omgangsregeling moet worden uitgevoerd zoals afgesproken. Indien de ouders zich niet aan dit besluit houden, ziet de GI zich genoodzaakt de omgangsregeling te stoppen tot nader orde.
3.6
De ouders hebben vervolgens een verzoekschrift strekkende tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing en vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing bij de rechtbank ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de verzoeken van de ouders tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. Ook heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 februari 2023 bekrachtigd.
4.2
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en komen in hoger beroep van de afwijzing van hun verzoek tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en het betreffende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:265d lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een uithuisplaatsing door de GI kan worden beëindigd indien deze niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot het verrichten van onderzoek naar diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid en het belang van de minderjarige zich daartegen niet verzet. Op grond van lid 2 van dat artikel kan (onder meer) een gezaghebbende ouder de GI verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden. De GI dient op dat verzoek van de ouder (lid 3) binnen twee weken schriftelijk te beslissen. Als de GI het verzoek afwijst kan de ouder de kinderrechter verzoeken de machtiging in te trekken (lid 4).
5.2
Bij [de minderjarige] is zeer complexe problematiek op meerdere gebieden vastgesteld. Er is onder meer sprake van autisme en hij heeft nare ervaringen gehad met een ex-partner van moeder, bij wie hij woonde, waardoor hij getraumatiseerd is. In verband met genderdysforie volgt hij een (medisch) transitietraject. Beschreven wordt dat [de minderjarige] extreme emoties laat zien, dat hij prikkelgevoelig is, een rigide karakterstructuur heeft, een beperkt sociaal inzicht en weinig sociale vaardigheden.
De uithuisplaatsing van [de minderjarige] eind 2021 in een gesloten setting is ingezet vanwege een ernstig verstoorde ouder-kindrelatie met escalaties,met fysieke en emotionele onveiligheid bij [de minderjarige] tot gevolg. [de minderjarige] heeft het hof verteld dat zijn moeder en hij destijds over en weer stress opbouwden, mede in verband met zijn smetvrees en dat hij destijds last had van ‘meltdowns’ waarbij hij agressief werd. In de thuissituatie voor de uithuisplaatsing lukte het de moeder niet om de goede hulpverlening te krijgen en [de minderjarige] op structurele basis onderwijs te laten volgen. Hij volgt daarom al langere tijd geen onderwijs.
5.3
Het hof stelt vast dat de kinderrechter in de beschikking van 1 september 2022 heeft overwogen dat [de minderjarige] destijds, toen hij gesloten geplaatst was, grote stappen maakte in zijn ontwikkeling en oude patronen werden doorbroken. Hij had een gezond dag- en nachtritme en ging bijna hele dagen met plezier naar school. Op basis van deze positieve ontwikkelingen is [de minderjarige] in augustus 2022 overgeplaatst naar een open setting. De ouders en [de minderjarige] waren allen akkoord met deze overplaatsing en de daarvoor door de kinderrechter verleende machtiging
5.4
Volgens de ouders en [de minderjarige] ging het verblijf op de open setting van [naam1] vervolgens niet goed. [de minderjarige] voelde zich niet gehoord en begrepen en niet geaccepteerd en ervaarde teveel prikkels en veel stress. Het contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders was na de gesloten plaatsing sterk verbeterd. In januari 2023 kwamen de ouders en [de minderjarige] – nadat [de minderjarige] een maand bij de moeder had verbleven – tot de conclusie dat het verblijf bij de moeder beter was voor [de minderjarige] .
5.5
Op het voorstel van de ouders om [de minderjarige] weer bij de moeder te laten verblijven heeft het GI afwijzend beslist op 3 februari 2023, omdat de GI de veiligheid in de thuissituatie niet kon waarborgen.
In de beslissing vermeldt de GI dat er grote zorgen zijn over de inmiddels weer stagnerende ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij ging niet meer structureel naar school, volgde geen dagbesteding en zijn emotionele ontwikkeling stagneerde. Volgens de GI moet [de minderjarige] op de open groep leren om te gaan met zijn prikkelgevoeligheid en zijn persoonlijke problematiek en leren om zijn problemen op te lossen.
Daarbij vermeldt de GI dat [naam1] in de evaluatie van 21 december 2022 rapporteert dat een terugval wordt gezien bij [de minderjarige] in oude gedragspatronen. De doelen zijn nog niet behaald. Er is nog onvoldoende analyse wat de factoren zijn die meespelen in de terugval en die de patronen in stand houden. Er moet eerst een gesprek met [naam1] komen voor een overkoepelend advies en beantwoording van de vraag welke hulpverlening passend is.
5.6
Bij de kinderrechter hebben de ouders opnieuw naar voren gebracht dat [de minderjarige] zich ongelukkig voelt op de open groep en dat zijn ontwikkeling stil staat. Meerdere medewerkers van [naam1] hebben volgens de ouders bevestigd dat het beter is dat [de minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen. Vanuit de thuissituatie kan met ambulante hulpverlening gewerkt worden aan de problematiek van [de minderjarige] .
5.7
De GI heeft bij de kinderrechter verklaard dat het lastig is om een passende plek voor [de minderjarige] te vinden vanwege zijn complexe persoonlijkheidsproblematiek en de gezinsproblematiek. Hoewel [de minderjarige] vertelt dat hij zich niet fijn voelt op de groep, heeft hij wel stappen in zijn ontwikkeling gezet wat betreft schoolgang en lijkt hij vrolijker. Bij terugvallen wordt gezien dat [de minderjarige] zich afhankelijker opstelt van zijn moeder, haar onder druk zet en zich steeds meer terugtrekt op de groep. Er is ingestoken op het versterken van het vertrouwen in de hulpverlening, zodat [de minderjarige] het proces op de groep aangaat. Het gesprek hierover heeft niet het beoogde resultaat gehad. [de minderjarige] is steeds minder op de groep en gaat niet meer naar school.
5.8
De kinderrechter heeft in rechtsoverweging 5.5 van de bestreden beschikking overwogen dat er ten tijde van die beschikking geen sprake was van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de uithuisplaatsing moest worden beëindigd.. Het hof neemt deze overweging over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof legt hierna uit waarom (5.9) en voegt daaraan eigen overwegingen toe (5.10 en 5.11).
5.9
Gelet op de aanleiding tot de uithuisplaatsing, te weten de verstoorde ouder-kindrelatie en de escalaties en onveiligheid, een situatie die met ambulante hulp in het vrijwillig kader niet konden worden gekeerd, moet voldoende gewaarborgd zijn dat [de minderjarige] niet zal terugvallen in zijn oude situatie. In dat licht bezien was het voorstel van de ouders om [de minderjarige] weer bij de moeder te laten verblijven om tot rust te komen en daarbij ambulante hulpverlening in te zetten een te weinig concreet plan. Het hof schaart zich achter de overweging van de kinderrechter dat het vanwege de terugkerende patronen te risicovol was om [de minderjarige] bij zijn moeder te laten wonen. De GI heeft voldoende toegelicht dat de professionals om [de minderjarige] heen nog geen voldoende bestendige verbetering bij [de minderjarige] hadden gezien. Dat de moeder stelt dat zij alle hulp met beide handen wil aangrijpen, maakt dit niet anders.
5.1
Het hof constateert dat er sinds de bestreden beschikking nieuwe ontwikkelingen zijn.
[de minderjarige] verblijft sinds begin juli 2023 weer bij [naam1] op een speciaal voor hem gecreëerde prikkelarme plek. Overdag is er een-op-een-begeleiding voor hem beschikbaar. De GI stelt daarover in haar verweerschrift dat [de minderjarige] zich snel voegde in de omgeving en spelletjes meespeelde waarbij hij vrolijk oogde. Volgens de GI is een van de therapeuten gespecialiseerd in autisme. Het doel is om [de minderjarige] , die zeventien jaar oud is, nog te laten profiteren van het bieden van structuur, hem te leren omgaan met anderen en ondersteuning in te zetten die kan worden voortgezet op een vervolgplek.
De ouders stellen daarentegen dat de situatie van [de minderjarige] bij [naam1] verslechtert en dat de tijd tot [de minderjarige] achttien jaar wordt te kort is om voldoende hulpverlening bij [naam1] van de grond te krijgen. Volgens hen is het beter om ambulante hulpverlening in te zetten voor [de minderjarige] die kan voortduren wanneer hij meerderjarig is. Zij stellen dat [naam1] heeft toegezegd te willen helpen bij het zoeken naar passende ondersteuning in de thuissituatie. De ouders en [de minderjarige] verklaren allen dat de ouder-kindrelatie sterk is verbeterd en dat zij er tamelijk zeker van zijn dat een terugval naar de vroegere onveilige escalaties zich niet meer zal voordoen.
Aanvullend hebben de ouders de dag voor de zitting nog twee mails overgelegd van de gedragswetenschapper vanuit [naam1] en van de mentor van [de minderjarige] bij [naam1] . De gedragswetenschapper beschrijft daarin dat het de afgelopen weken zeer moeizaam is gegaan met [de minderjarige] op zijn plek bij [naam1] . Hij eet bijvoorbeeld niet/nauwelijks, doucht niet op locatie en slaapt slecht. De gedragswetenschapper heeft moeite om achter de huidige opname van [de minderjarige] te staan en vindt de situatie zeer schrijnend. Zij wil dit zodra de betrokken jeugdbeschermer terug is van vakantie op woensdag 9 augustus 2023, bespreken met de GI. Zij zal daarin de wens om diagnostiek meenemen, waarbij de huidige situatie van [de minderjarige] een ‘contra’ is. De mentor van [de minderjarige] verklaart dat hij vindt dat [de minderjarige] niet thuis hoort op [naam2] dat de juiste zorg niet kan worden geboden en dat [de minderjarige] afglijdt.
De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof in reactie op de nieuwe informatie vanuit [naam1] verklaard dat [naam1] een plan van aanpak heeft opgesteld en dat [de minderjarige] met cognitieve gedragstherapie en schematherapie kan starten. Dat zou moeten kunnen werken als de ouders [de minderjarige] daarvoor ‘emotioneel’ toestemming geven en hem steeds terugverwijzen naar [naam1] . De GI gunt het [de minderjarige] om zijn eigen identiteit te kunnen ontwikkelen. Zij denkt dat er bij [naam1] ondersteuning kan worden ingezet die straks in een beschermde woonvorm kan worden voortgezet. [de minderjarige] voelt dat hij overwicht heeft op zijn moeder , de meltdowns kunnen bij een voortzetting van een verblijf in de thuissituatie mogelijk terugkomen. Juist in een gedwongen kader heeft [de minderjarige] stappen vooruit gezet.
5.11
Het hof is van oordeel dat de voormelde (heel) recente ontwikkelingen op dit moment binnen de kinderbeschermingsmaatregel en de hulpverlening onvoldoende besproken en uitgekristalliseerd zijn. De machtiging tot uithuisplaatsing geldt tot 1 september 2023. De GI heeft een verlengingsverzoek voor de uithuisplaatsing ingediend bij de rechtbank en dit verzoek zal op 22 augustus 2023 door de kinderrechter mondeling worden behandeld. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling zal er nog overleg plaatsvinden tussen de GI en (de gedragswetenschapper van) [naam1] over de huidige stand van zaken. Er ligt op dit moment geen concreet en eenduidig plan van de GI over de behandelmogelijkheden van [de minderjarige] maar evenmin een duidelijk en concreet plan van de ouders over de opvoedingssituatie en behandelmogelijkheden van [de minderjarige] in de thuissituatie. Het hof ziet in de laatste ontwikkelingen geen aanleiding om (per direct) tot intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing over te gaan. De doelen van de uithuisplaatsing zijn nog niet behaald en het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er een acute noodzaak is voor een thuisplaatsing. Het hof vindt het belangrijk dat [de minderjarige] zoveel mogelijk leert om stappen te zetten naar de toekomst, niet alleen wat onderwijs betreft maar met name wat zijn ontwikkeling als persoon betreft. Het hof ziet dat een uithuisplaatsing daarbij noodzakelijk is en hoopt dat [de minderjarige] , zijn ouders en de GI hierin samen een weg kunnen vinden.
Het hof merkt daarbij nog op dat de rechter niet beslist over de plaats waar de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd. Dat is een beslissing van de GI. Het is aan de kinderrechter om de nieuwe ontwikkelingen rondom [de minderjarige] mee te nemen bij de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.12
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2023 ten aanzien van de afwijzende beslissing op het verzoek van de ouders de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Prakke-Nieuwenhuizen en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.