In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 642.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 815,98 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2023, die via beeldbellen plaatsvond, heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels MRE, zijn standpunt toegelicht. De heffingsambtenaar heeft een waarderapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, en heeft de argumenten van belanghebbende verworpen. Het Hof heeft daarbij onder andere gekeken naar de vergelijkingsobjecten en de waardebepaling op basis van de economische waarde. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.