In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning en een bedrijfspand, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 455.000 en die van het bedrijfspand op € 41.000. Na bezwaar werden deze waarden verlaagd naar respectievelijk € 398.000 en € 31.000. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij zich beperkte tot de proceskostenvergoeding en het griffierecht. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht een schadevergoeding had toegekend, maar dat de belanghebbende ook recht had op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de proceskostenvergoeding en het griffierecht, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.511 aan proceskosten en de terugbetaling van het griffierecht van € 49 en € 136 voor respectievelijk de beroeps- en hoger beroepsprocedure.
De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van zaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn, evenals de rechten van belanghebbenden op vergoeding van proceskosten in belastingzaken.