Uitspraak
[appellante] ,
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil over een betaling die door de erflater, [naam1], kort voor zijn overlijden is gedaan aan [geïntimeerde]. [appellante], in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de erfgenamen, heeft in hoger beroep de rechtbank gevraagd om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 82.536,- dat op 30 augustus 2019 door [naam1] aan [geïntimeerde] is overgemaakt. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de relatie tussen [naam1] en [geïntimeerde], en de omstandigheden waaronder de betaling heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat de betaling niet onverschuldigd was, omdat deze voortkwam uit een morele verplichting van [naam1] jegens [geïntimeerde]. Het hof verwierp de grieven van [appellante] die stelden dat er sprake was van wilsontbreken, misbruik van omstandigheden of onrechtmatige daad. Het hof concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten.