ECLI:NL:GHARL:2023:7010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.322.565
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van [verzoeker] op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). [verzoeker] had eerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie van [verweerster], die zijn verzoeken om schriftelijke beantwoording en schorsing van gedwongen medicatie ongegrond verklaarde. Hij stelde vervolgens beroep in bij de rechtbank Midden-Nederland, die zich onbevoegd verklaarde voor de klacht over schriftelijke beantwoording en de overige verzoeken, waaronder schadevergoeding, afwees.

In hoger beroep verzocht [verzoeker] het hof om schadevergoeding tussen de € 150.000,- en € 2.500.000,- wegens onrechtmatig handelen. Het hof oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking had op de afwijzing van de rechtbank van zijn verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 10:11 Wvggz. Echter, hij was wel ontvankelijk voor de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz.

Het hof concludeerde dat [verzoeker] niet had voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de onrechtmatige handelingen die hij stelde te hebben ondervonden. De gebeurtenissen waar hij zich op beriep, vonden plaats vóór de inwerkingtreding van de Wvggz, waardoor het hof niet kon oordelen over de verzoeken tot schadevergoeding. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek tot schadevergoeding af, omdat het onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem/Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.565
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539176)
beschikking van 22 augustus 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.J. Stobbe in Utrecht,
en
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. J. Jetten in Rotterdam,
de Staat der Nederlanden,
verder te noemen: de Staat,
in rechte vertegenwoordigd door de
raad voor de rechtspraak,
gevestigd in Den Haag,
verder te noemen: de raad voor de rechtspraak,
advocaat: mr. R. de Graaff in Den Haag.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 8 februari 2023;
  • het verweerschrift van [verweerster] ;
  • een journaalbericht van mr Stobbe van 22 juni 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr Stobbevan 29 juni 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling was op 20 juli 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • [verzoeker] met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger en de advocaat van [verweerster] ;
  • een vertegenwoordiger en de advocaat van de raad voor de rechtspraak.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1981 in [plaats1] .
3.2
[verzoeker] krijgt verplichte zorg van [verweerster] . Dat gebeurt op grond van een zorgmachtiging die de rechtbank in Midden-Nederland heeft afgegeven in de beschikking van 3 januari 2022. De zorgmachtiging geldt uiterlijk tot en met 8 november 2023.
3.3
[verzoeker] heeft op 6 april 2022 bij de klachtencommissie van [verweerster] (hierna: klachtencommissie) een klaagschrift ingediend waarin hij verzoekt om: :
schriftelijke beantwoording van bepaalde vragen van [verzoeker] door [naam1] (de behandelend psychiater);
het achterwege laten van gedwongen toediening van depotmedicatie en schorsing van de beslissing daartoe tot aan de beslissing van de klachtencommissie;
een schadevergoeding.
3.4
De klachtencommissie heeft op 13 april 2022 uitspraak gedaan. Het schorsingsverzoek met betrekking tot de depotmedicatie hoefde niet behandeld te worden door de klachtencommissie omdat met toediening van de depotmedicatie zou worden gewacht tot na de uitspraak van de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft de eerste twee verzoeken van [verzoeker] ongegrond verklaard. Daarom is de klachtencommissie niet toegekomen aan de beoordeling van het derde verzoek over schadevergoeding in verband met de klachten.
3.5
[verzoeker] heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beslissing van de klachtencommissie in zijn verzoekschrift van 4 mei 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de klacht over het weigeren schriftelijk te antwoorden op de vragenlijst door [naam1] ;
  • de klacht over dwangmedicatie ongegrond verklaard;
  • alle overige verzoeken, waaronder die over schadevergoeding, afgewezen.
4.2
[verzoeker] komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof om hem alsnog een schadevergoeding te toe kennen tussen de € 150.000,- en € 2.500.000,- in verband met onrechtmatig handelen tegenover hem.
4.3
[verweerster] voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om het hoger beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad voor de rechtspraak voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
[verzoeker] baseert zijn hoger beroep op artikel 10:11 en artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
In artikel 10:11 van die wet is bepaald dat een betrokkene een schadevergoeding kan verzoeken, als hij of zij een klacht indient bij de klachtencommissie.
De betrokkene kan in beroep bij de rechtbank tegen de beslissing van de klachtencommissie (artikel 10:7 Wvggz).
Tegen die beslissing van de rechtbank staat echter geen hoger beroep open (artikel 10:9 lid 3 Wvggz).
Het hof verklaart [verzoeker] daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van artikel 10:11 van de Wvggz.
5.2
[verzoeker] is wel ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz.
Schadevergoeding
5.3
Op grond van artikel 10:12 lid 1 Wvggz kan [verzoeker] de rechter verzoeken om de gemeente of de organisaties onder wier verantwoordelijkheid de personen, genoemd in artikel 7:3 lid 4 Wvggz, handelen, te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, als de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel.
[verzoeker] kan op grond van lid 2 van dat artikel de rechter verzoeken om de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke.
[verzoeker] kan op grond van lid 3 van dat artikel de rechter verzoeken om de Staat te veroordelen tot betaling van schadevergoeding als de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter.
De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen bedrag toe (artikel 10:12 lid 1, 2 en 3 Wvggz).
5.4
Het hof begrijpt het verzoek van [verzoeker] zo dat hij een schadevergoeding wil van [verweerster] en/of van andere psychiatrische instanties en/of van de Staat en dat hij zijn verzoek baseert op lid 1, lid 2 en lid 3 van artikel 10:12 Wvggz.
5.5
[verzoeker] is de verzoeker in deze zaak. Hij beroept zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten en rechten – omdat hij zegt dat hij recht heeft op vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen van [verweerster] en van anderen – en moet dus de feiten stellen die zijn verzoek tot betaling van schadevergoeding rechtvaardigen. Als die stellingen worden betwist door de wederpartij, is het aan [verzoeker] om zijn standpunt (bijvoorbeeld aan de hand van schriftelijke stukken) verder te onderbouwen en te concretiseren. Dit wordt de stelplicht genoemd (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.6
[verzoeker] heeft zijn verzoek tot het betalen van schadevergoeding aangevuld/toegelicht in zijn brief aan het hof van 4 april 2023. [verzoeker] stelt dat [verweerster] en/of andere psychiatrische instanties en/of de Staat (politie en justitie) ten minste drie keer onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem.
Ten eerste stelt [verzoeker] dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door het doen van een vals rechercheonderzoek dat werd ingesteld na de zelfdoding van zijn moeder in 2008.
Ten tweede stelt [verzoeker] dat hij – naar het hof begrijpt – in 2009 ten onrechte onvrijwillig in de psychiatrie is terechtgekomen door uitlokking via zijn broertjes, een leugen, een valse geneeskundige verklaring en een valse verklaring van de rechter.
Ten derde stelt [verzoeker] dat hij – naar het hof begrijpt – ook in 2010 ten onrechte onvrijwillig in de psychiatrie is terechtgekomen met behulp van een valse wijkagent, het opzetten van zijn familie tegen hem, het uitlokken van valse aanklachten en het opzetten van een vals uitgelokt plan via Team Dreigingsmanagement.
5.7
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht voor zover dat is gegrond op artikel 10:12 lid 1 Wvggz. [verzoeker] heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat en wanneer voor hem een crisismaatregel is afgegeven. [verzoeker] heeft ook niet gesteld hoe daarbij onrechtmatig is gehandeld en door wie, en welke schade hij als gevolg daarvan heeft geleden.
5.8
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] ook niet heeft voldaan aan zijn stelplicht voor zover zijn verzoek is gegrond op artikel 10:12 lid 2 Wvggz.
Het hof merkt op dat voor [verzoeker] een zorgmachtiging geldt. Tegen een beschikking waarin een zorgmachtiging wordt verleend, staat geen hoger beroep open beroep open (artikel 6:3 Wvggz). [verzoeker] heeft overigens ook geen cassatie ingesteld tegen de zorgmachtiging. De zorgmachtiging is dus onherroepelijk. Dat [verzoeker] van mening is dat bij hem geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld en dat hem nooit verplichte zorg in welke vorm dan ook had mogen worden opgelegd, doet daaraan niet af. [verweerster] mag [verzoeker] op grond van de zorgmachtiging verplichte zorg verlenen. [verweerster] handelt daarmee niet onrechtmatig. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] niet, in ieder geval onvoldoende onderbouwd, heeft gesteld hoe [verweerster] (of een andere zorgaanbieder) verder onrechtmatig heeft gehandeld.
[verzoeker] stelt in zijn brief van 4 april 2023 dat hij in 2009 en 2010 ten onrechte onvrijwillig in de psychiatrie is terechtgekomen. Het is dan aan [verzoeker] om concreet te maken wanneer dat precies was en hoe dat is gebeurd, waarom dit onrechtmatig is geweest en welke schade hij als gevolg daarvan heeft geleden. Dat heeft [verzoeker] onvoldoende gedaan. Noch uit de hiervoor onder 5.6 weergegeven stellingen van [verzoeker] noch uit de grote hoeveelheid stukken die hij heeft overgelegd en de berekeningen die hij heeft gemaakt, wordt voor het hof duidelijk wie hij verantwoordelijk houdt voor welke (gesteld) onrechtmatige gedraging en welke schade daar voor hem uit is voortgevloeid. Overigens hebben de door hem aangevoerde gebeurtenissen zich voorgedaan in 2009 en 2010 en dus voorafgaand aan het van kracht worden van de Wvggz op 1 januari 2020. Van een veroordeling tot schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz in verband met het niet naleven van de wet kan ook om die reden geen sprake zijn.
5.9
Het hof is ten slotte van oordeel dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht voor zover zijn verzoek is gegrond op artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Het lag op de weg van [verzoeker] om concreet te maken welke overheidsinstantie wanneer en op welke wijze onrechtmatig heeft gehandeld en welke schade hij daardoor heeft geleden. Ook dat heeft hij onvoldoende gedaan. Het hof merkt overigens op dat het handelen van de Staat in het kader van het rechercheonderzoek in 2008 niet onder de werkingssfeer van de Wvggz valt. Het hof kan daarover dus niet oordelen in deze zaak. Ten overvloede merkt het hof op dat [verzoeker] ook deze stelling niet concreet heeft gemaakt en niet heeft onderbouwd.
5.1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] tot betaling van schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz onvoldoende is onderbouwd. Daar komt bij dat de door hem aangevoerde gebeurtenissen betrekking hebben op een periode van voor het van kracht worden van de Wvggz. Het hof wijst het verzoek af en bekrachtigt de bestreden beschikking op dit punt.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking voor zover dat is gebaseerd op artikel 10:11 Wvggz;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof voorgelegd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 22 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.