In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verdeling van de waarde van de gemeenschappelijke woning van partijen, die in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Het huwelijk is op 20 februari 2013 ontbonden. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van de woning is vastgesteld op € 170.000,-. De vrouw is van mening dat de woning meer waard is en heeft vijf grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij het hof het tussenarrest van 10 januari 2023 heeft overgenomen en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023.
De kern van het geschil betreft de waarde van de woning, die door een makelaar is getaxeerd op € 170.000,- per 20 oktober 2020. De vrouw betwist deze waarde en stelt dat de woning meer waard is, onderbouwd met verschillende argumenten en waarderingen na de peildatum. Het hof heeft de argumenten van de vrouw en de man tegen elkaar afgewogen. De vrouw heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de makelaar de waarde onjuist heeft vastgesteld of dat de man de makelaar heeft beïnvloed. Het hof concludeert dat de waarde van de woning op de peildatum € 170.000,- bedraagt en dat partijen aan deze waardevaststelling gebonden zijn.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 5 september 2023 uitgesproken door de rechters in het openbaar.