ECLI:NL:GHARL:2023:7924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
200.327.533
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, betoogde dat zij in staat was om voor haar kind te zorgen en verzocht om een contra-expertise. De rechtbank had eerder op verzoek van de raad voor de kinderbescherming het gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij de belangen van het kind centraal stonden. De moeder voerde aan dat haar situatie verbeterd was en dat zij de juiste hulp had gemist, terwijl de raad en de GI stelden dat de onveilige thuissituatie in het verleden en de uithuisplaatsingen een negatieve invloed op het kind hadden gehad. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende in staat was om het benodigde opvoedingsklimaat te bieden en dat de aanvaardbare termijn voor het kind was verstreken. De verzoeken van de moeder werden afgewezen en de eerdere beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.533
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 542259)
beschikking van 21 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw [naam1],
per adres van de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 mei 2023;
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van de GI van 19 juli 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad.
De GI en de vader zijn met kennisgeving vooraf niet gekomen. De pleegouders zijn ook niet gekomen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is [in] 2016 te [woonplaats2] geboren: [de minderjarige] . De moeder oefent het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2017 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. Bij beschikking van de kinderrechter van
27 maart 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 27 maart 2018. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 27 maart 2023.
3.3
Bij beschikking van 13 februari 2019 heeft de kinderrechter een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Die machtiging is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 27 maart 2023.
3.4
Vanaf 20 juni 2019 woont [de minderjarige] bij de huidige pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de beëindiging van haar gezag en komt hiervan in hoger beroep.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en
primairhet verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag af te wijzen,
subsidiaireen contra-expertise te gelasten en de zaak in afwachting daarvan aan te houden.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
In artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van een zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
standpunt moeder5.4 De moeder stelt dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. Volgens de moeder gaat het slecht met [de minderjarige] sinds zijn pleegzusje niet langer in zijn pleeggezin kon blijven wonen. Dit heeft onzekerheid bij [de minderjarige] over zijn eigen plek in het pleeggezin veroorzaakt. De moeder denkt dat ze [de minderjarige] goed aanvoelt en hem met de juiste begeleiding en hulp beter zelf kan verzorgen en opvoeden. Deze hulpverlening heeft zij nooit gekregen en wordt bij de pleegouders wel ingezet. Zij heeft haar leven goed op de rit en is stabiel, zij heeft uitsluitend begeleiding nodig bij het regelen van haar financiële zaken. Van onveiligheid en huiselijk geweld is al heel lang geen sprake meer. Haar omgang met [de minderjarige] verloopt goed. Zij geeft emotionele toestemming voor de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders en is ook bereid om de module “ouder op afstand” te volgen.
Haar huidige situatie is dusdanig verbeterd dat er een contra-expertise naar het perspectief van [de minderjarige] moet worden verricht door bijvoorbeeld het NIFP. Het eerder genomen opvoedbesluit is oud en gebaseerd op oude onderzoeken en informatie. Een onderzoek hoeft niet belastend te zijn voor [de minderjarige] .
standpunt raad
5.5
De raad benadrukt dat de onveilige thuissituatie in het verleden en de uithuisplaatsingen een negatieve invloed op het gevoel van veiligheid van [de minderjarige] hebben gehad en hechtingsproblemen hebben veroorzaakt. Zijn problemen vergen meer vaardigheden van zijn opvoeders dan de opvoeding van een gemiddeld kind. De raad heeft van de GI vernomen dat het vertrek van het pleegzusje trauma’s bij [de minderjarige] heeft getriggerd en dat daardoor zijn angstgevoelens zijn teruggekomen. [de minderjarige] heeft snel duidelijkheid nodig over de plek waar hij zal opgroeien. [de minderjarige] verblijft al meer dan de helft van zijn leven in het huidige pleeggezin en dit is een veilige voorspelbare plek voor hem. Het is niet in zijn belang om hier verandering in te brengen
Het NIKA-onderzoek dat in het verleden is uitgevoerd was wel een uitgebreid en gedegen onderzoek. Gebleken is dat de moeder de signalen die [de minderjarige] afgeeft onvoldoende waarneemt en interpreteert en daar onvoldoende op reageert. De moeder heeft zelf een belaste voorgeschiedenis en beschikt niet over de opvoedkundige vaardigheden die nodig zijn voor [de minderjarige] . Het zou mooi zijn als de moeder kan accepteren dat zij niet iedere dag voor [de minderjarige] kan zorgen. De module “ouderschap blijft” kan daarbij helpen. Een jaarlijkse verlenging en van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing brengen onrust voor [de minderjarige] mee en dat is niet goed voor hem.
standpunt GI
5.6
De GI heeft zich schriftelijk uitgelaten over de situatie van [de minderjarige] . Volgens de GI is een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk voor [de minderjarige] . Moeder gedoogt begeleiding tijdens haar bezoeken aan [de minderjarige] maar staat niet open om bezoeken na afloop te bespreken en de kwaliteit te verbeteren. Dat de moeder niet open staat voor hulpverlening en er geen veranderingen bij haar zichtbaar zijn in de opvoedvaardigheden, maakt een contra-expertise met betrekking tot het perspectief niet wenselijk.
oordeel van het hof
5.7
Ter zitting is het hof duidelijk gebleken dat de moeder heel veel van [de minderjarige] houdt, alles voor hem wil doen en dat haar belangrijkste wens is dat het met hem goed gaat. Daarom is de beslissing van het hof, dat de rechtbank terecht het gezag van de moeder heeft beëindigd, voor het hof ook geen gemakkelijke beslissing. Het hof zal de beslissing toelichten.
5.8
Het hof is - anders dan de moeder - van oordeel dat voldoende duidelijk is dat zij onvoldoende in staat is om [de minderjarige] het opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft en ook dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] is verstreken.
Het opgroeiperspectief voor [de minderjarige] is al enige tijd geleden door de GI bepaald op basis van het NIKA-onderzoek. Het hof heeft in een eerdere beschikking overwogen dat dit onderzoek voldoende onafhankelijk en deskundig is verricht. Uit de stukken blijkt dat bij de moeder sprake is van een verstandelijke beperking. Voorts is bij haar eerder een reactieve hechtingsstoornis, een dysthyme stoornis en een gedragsstoornis vastgesteld. Langdurige hulpverlening en trajecten hebben in het verleden niet tot voldoende verbetering van de opvoedvaardigheden van de moeder geleid.
5.9
Dat de moeder ontzettend veel van [de minderjarige] houdt en hard aan haar eigen situatie heeft gewerkt ziet het hof zeker. Dit maakt alleen de situatie van [de minderjarige] niet anders. Hij is beschadigd geraakt door de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld toen hij nog heel jong was. Hij heeft huiselijk geweld meegemaakt bij de ouders en is kort achter elkaar overgeplaatst naar andere pleeggezinnen. [de minderjarige] is zevenenhalf jaar oud en verblijft inmiddels al vier jaar aaneengesloten in het huidige pleeggezin. Er is hulpverlening bij [de minderjarige] en de pleegouders ingezet om te zorgen dat [de minderjarige] de ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven kon verwerken en de pleegouders voldoende bij hem kunnen aansluiten. [de minderjarige] heeft een verzwaarde opvoedvraag. De afgelopen maanden is de situatie van [de minderjarige] helaas verslechterd omdat het vertrek van zijn pleegzusje gevoelens van angst en onzekerheid bij hem heeft teruggebracht. De pleegouders zijn voldoende toegerust om [de minderjarige] op te voeden. Daar komt bij dat een verplaatsing een nieuwe hechtingsbreuk voor [de minderjarige] tot gevolg zal hebben die hem opnieuw beschadigt. De raad en de GI hebben goed uitgelegd waarom het niet in het belang van [de minderjarige] is dat er een verandering in zijn opvoedsituatie plaatsvindt.
5.1
Daar komt bij dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] ook nog niet helemaal verloopt, zoals de GI zou willen voor [de minderjarige] . De samenwerking tussen de moeder en de professionals verloopt stroef. Volgens de GI heeft de moeder hulp nodig om [de minderjarige] tijdens de omgang voldoende aan te sturen en te begrenzen. Het hof merkt daarbij op dat het wel heel goed is dat de moeder niet laat merken aan [de minderjarige] dat zij er moeite mee heeft dat hij niet bij haar woont. Volgens de GI heeft de moeder zich wel negatief uitgelaten tegenover [de minderjarige] over zijn vader en overziet zij niet wat dit met [de minderjarige] doet. De moeder staat nog niet genoeg open voor hulp en advies bij de invulling van de omgang. Het hof heeft mede in verband daarmee geen aanwijzingen dat de moeder inmiddels wel met hulp en ondersteuning in staat zal zijn om zelf voor [de minderjarige] te zorgen en invulling te geven aan zijn verzwaarde opvoedvraag. Maar zelfs al zou wel het geval zijn, ook dan verstoort een verplaatsing van [de minderjarige] naar zijn moeder zijn kwetsbare hechtingsmogelijkheden en zal dit negatieve gevolgen hebben voor zijn ontwikkeling.
5.11
De kwetsbare situatie van [de minderjarige] maakt ook dat het belang van [de minderjarige] zich er tegen verzet dat er een contra-expertiseonderzoek op grond artikel 810 a lid 2 Rv wordt gedaan, zoals de moeder graag wil. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] meer onrust ervaart dan nodig is. Het is belangrijk voor [de minderjarige] dat hij zo snel mogelijk gaat horen dat hij in het pleeggezin mag blijven wonen en de bestaande hechtingsrelaties kunnen voortduren. Met de raad is het hof van oordeel dat [de minderjarige] de ruimte moet krijgen om zich verder te ontwikkelen in het pleeggezin. Dit kan niet worden gewaarborgd met een vrijwillige plaatsing, gelet op de wens van de moeder om [de minderjarige] zelf op te voeden. Het hof hoopt dat de moeder de situatie kan gaan accepteren dat zij voor [de minderjarige] een moeder op afstand zal en voldoende ruimte gaat voelen om het traject “ouder op afstand” te volgen. Dat is in het belang van [de minderjarige] en ook in haar eigen belang.
conclusie
5.12
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de verzoeken van de moeder over de beëindiging van het gezag en de contra-expertise moeten worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 maart 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Prakke-Nieuwenhuizen en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 21 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.