ECLI:NL:GHARL:2023:820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21-001138-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling voor mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar is veroordeeld voor mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 augustus 2015, waarbij de verdachte en de benadeelde partij in een conflict verwikkeld raakten na een verkeersincident. De verdachte heeft de benadeelde partij met geweld benaderd, wat leidde tot een fysieke confrontatie. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij handelde uit noodweer, terwijl het beroep van de verdachte op noodweer niet werd gehonoreerd. Het hof constateerde een ernstige overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat invloed had op de strafoplegging. De verdachte kreeg een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 357,68 voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001138-17
Uitspraak d.d.: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 februari 2017 met parketnummer 16-028514-16 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op 9 februari 1980,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk zal verklaren.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 augustus 2015 te [pleegplaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [straatnaam 1] en/of [straatnaam 2] , in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het
- naar de grond duwen van die [benadeelde] en/of
- in een houdgreep nemen van die [benadeelde] en/of
- schoppen/trappen en/of stompen/slaan tegen het lichaam van die [benadeelde] en/of
- met een schep op tegen de benen en/of de billen slaan van die [benadeelde] en/of
- (terwijl die [benadeelde] op de grond lag) schoppen/trappen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam van die [benadeelde] .
subsidiairhij op of omstreeks 25 augustus 2015 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde]
- naar de grond te duwen en/of
- in een houdgreep te nemen en/of
- tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen/slaan en/of
- (terwijl die [benadeelde] op de grond lag) tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de rug en/of het lichaam te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt.
Het gerechtshof is van oordeel dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte "in vereniging" geweld heeft gepleegd.
Het gerechtshof acht derhalve - evenals de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair tenlastegelegde delict openlijke geweldpleging heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De verweren van de verdediging met betrekking tot het primair tenlastegelegde behoeven om die reden geen verdere bespreking.

Overweging met betrekking tot bewijs van het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert tot een bewezenverklaring van mishandeling, met uitzondering van ‘het naar de grond duwen’ en ‘in een houdgreep nemen’, alsmede verwerping van het beroep op noodweer(exces). Er is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding omdat de verdachte wordt gevolgd en bedreigend wordt aangesproken door [benadeelde] . De advocaat-generaal gaat er daarbij vanuit dat de verdachte ‘klem’ is gezet door [benadeelde] , zoals blijkt uit de camerabeelden. Voor zover dat niet het geval is, mocht de verdachte verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeren dat hij werd aangevallen. Daarom geeft de verdachte [benadeelde] een duw. Het geven van klappen en in de houdgreep nemen van [benadeelde] zijn te rechtvaardigen. Het beroep op noodweer(exces) stuit echter door de schoppen die de verdachte daarna geeft zodra [benadeelde] weg wil gaan. De schoppen zijn niet proportioneel en subsidiair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel
moetontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de mishandeling. De verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). Het dicht op de verdachte gaan staan en het schreeuwen van [benadeelde] was bedreigend. [benadeelde] weigerde weg te gaan nadat de verdachte hem had gezegd dat hij naar huis moest gaan. [benadeelde] bleef staan, blokkeerde de weg en zocht de confrontatie. Vervolgens heeft [benadeelde] de verdachte geslagen en gestoken, waarmee sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft zichzelf verweerd door [benadeelde] in een houdgreep te nemen en hem later nog eens weg te duwen.
Beoordeling gerechtshof
De feiten en omstandigheden
Het gerechtshof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de politie, waaronder verschillende verklaringen, een proces-verbaal van beschrijving van filmbeelden, en het verhandelde ter terechtzitting stelt het gerechtshof het volgende vast.
[benadeelde] wandelde in de avond van 25 augustus 2015 met zijn hond in zijn woonplaats [woonplaats] . Ter hoogte van de kruising met [straatnaam 2] kruiste een van voren komende auto zijn pad, naar links sturend in de richting van [straatnaam 2] , zonder richting aan te geven. De auto reed vervolgens verder [straatnaam 2] in. Zowel [benadeelde] als de bestuurder van de auto hebben op dat moment geagiteerde gebaren naar elkaar gemaakt.
Ongeveer 110 meter verderop in [straatnaam 2] sprak [benadeelde] de bestuurder aan. De bestuurder, de verdachte, was toen uitgestapt, stond naast zijn auto aan de bestuurderskant op de stoep. Op de grond stond een grote sporttas. Tussen [benadeelde] en de verdachte werd op boze wijze over het verkeersgedrag van de verdachte gecommuniceerd. [benadeelde] kwam dichtbij de verdachte staan en vroeg waar hij mee bezig was, waarop de verdachte in het Engels antwoordde. [benadeelde] zei vervolgens in het Engels dat de verdachte zijn knipperlicht moest gebruiken. De verdachte antwoordde met
‘Fuck off’en ook
“Go home”.Als reactie daarop herhaalde [benadeelde] dat de verdachte zijn knipperlicht moest gebruiken. De verdachte heeft [benadeelde] daarop met twee handen tegen de borstkast een krachtige duw gegeven. [benadeelde] viel als gevolg van die duw op de grond.
Nadat [benadeelde] overeind kwam, zijn hij en de verdachte wederom tegen over elkaar komen te staan en heeft het gevecht tussenbeide zich vervolgd. Op beschikbare dashcambeelden waarvan het gerechtshof - anders dan de advocaat-generaal - niet kan vaststellen dat de beelden zijn geregistreerd direct aansluitend op het opkrabbelen van [benadeelde] , is zichtbaar dat er vervolgens over en weer geweld is gebruikt. Niet is vast te stellen wie onmiddellijk na het opstaan van [benadeelde] in die situatie geweld gebruikt. Zichtbaar op die camerabeelden is wel dat [benadeelde] op een zeker moment de verdachte een slaande beweging met, in zijn hand, zijn sleutel richting het gezicht van de verdachte gaf. Vervolgens gaf de verdachte als reactie een klap terug. Het gevecht gaat verder, zichtbaar is dat de verdachte [benadeelde] sloeg en schopte. [benadeelde] werd daarna wederom naar de grond gewerkt door [verdachte] . Daaropvolgend zette de verdachte zijn armen om het bovenlichaam van [benadeelde] waardoor laatstgenoemde in een houdgreep kwam te liggen. De verdachte lag toen een periode schuin bovenop [benadeelde] .
[medeverdachte] kwam vervolgens aangelopen met een schop. [medeverdachte] raakte vervolgens met de schep de achterkant van het bovenbeen van de op de grond liggen [benadeelde] . Voorts ging [medeverdachte] op de knie van [benadeelde] staan en drukte deze tegen de grond. De verdachte stond daarna op en gaf een trap tegen de rug van [benadeelde] . Op dat moment lag [benadeelde] weerloos op de grond. [benadeelde] probeerde op te staan, maar werd door de verdachte weer naar de grond geduwd. Nadat de verdachte een schop gaf tegen het gezicht van [benadeelde] , stak [benadeelde] zijn handen omhoog om uiteindelijk op te staan en weg te gaan. De verdachte en [medeverdachte] bleven ter plaatse met elkaar praten.
Beoordeling van de feiten
Het gerechtshof heeft de bovenstaande feiten beoordeeld aan de hand van hetgeen de Hoge Raad in zijn zogenoemde noodweerarrest [1] heeft overwogen, voor zover relevant in deze zaak:
"Art. 41 Sr luidt:1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Verdediging van specifieke rechtsgoederen
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit de omschrijving van noodweer in art. 41 Sr volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond gaat om de verdediging van limitatief opgesomde rechtsgoederen: "lijf, eerbaarheid of goed". Onder die rechtsgoederen is het enkele huisrecht niet begrepen. Voorts volgt uit art. 41 Sr dat het beschermde rechtsgoed bij de verdachte zelf of bij een ander kan worden aangerand. Noodweer strekt dus verder dan zelfverdediging.
Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van de aanranding van een "lijf" indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt. Het begrip "eerbaarheid" is niet zo ruim dat dat wordt aangerand door een belediging. Van het begrip "goed" is een illegaal goed (zoals cocaïne) niet uitgesloten.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.”
Toegepast op hetgeen het gerechtshof heeft vastgesteld wordt het volgende overwogen.
Alle stukken uit het dossier in samenhang bezien acht het gerechtshof het aannemelijk dat [benadeelde] in het tussenbeide ontstane gevecht uit noodweer heeft gehandeld. [benadeelde] heeft van meet af aan consequent verklaard over hetgeen is voorgevallen. Het gerechtshof heeft daarbij gelet op hetgeen [benadeelde] kort na het gebeurde diezelfde avond tegenover de politie vertelde en hetgeen hij in het ziekenhuis over de toedracht heeft verteld. Hetgeen [benadeelde] over het treffen met de verdachte vertelde ten tijde van zijn eerste verhoor op het politiebureau de volgende ochtend komt daarmee overeen. Daarbij komt dat [benadeelde] ook letsel heeft dat past bij zijn verhaal dat hij naar de grond is geduwd en tegen het lichaam is geslagen. Bij de spoedeisende hulp is door een arts vastgesteld dat de verdachte een gebroken rib, kneuzingen over zijn lichaam, schaafplekken op zijn rechterknie en tenen en een wondje op zijn vinger heeft. Het gerechtshof slaat daarom acht op hetgeen [benadeelde] heeft verteld over het gebeurde en ook over het ontstaan van het gevecht.
Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachte toen [benadeelde] hem aansprak op het verkeersgedrag met het krachtig duwen met beiden handen tegen de borst, als eerste geweld heeft toegepast. In die situatie waarin [benadeelde] en de verdachte communiceerden over het verkeersgedrag van verdachte, stond [benadeelde] weliswaar dicht tegenover de verdachte, maar naar het oordeel van het gerechtshof leverde dat in de gegeven situatie niet een zodanig dreigende situatie op dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr in de richting van de verdachte.
De verdachte heeft gesteld uit noodweer te hebben gehandeld. Het gerechtshof volgt de verdachte niet in zijn beroep op noodweer. Het treffen tussen de verdachte en [benadeelde] is aangevangen met een verbale uitwisseling van argumenten. De verdachte geeft in die verbale uitwisseling [benadeelde] een zodanige krachtige duw dat laatstgenoemde ten val komt. De verdachte is daarmee het gevecht aangevangen. In het daaropvolgende gevecht waarbij partijen elkaar over en weer raken althans dat proberen, heeft [benadeelde] uit noodweer gehandeld. Nadat [benadeelde] is opgestaan kon van hem niet worden gevergd dat hij zich, gelet op de agressie van verdachte, onttrok aan verdachte omdat hij zich daarbij onverdedigbaar kwetsbaar zou opstellen tegen verdergaande in het gevecht dominante agressie van de verdachte. De verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard dat de verdachte in zijn ogen niet sterk was. Het gerechtshof heeft op basis van de beschrijving van de camerabeelden vastgesteld dat de verdachte ook verreweg het meeste geweld toe heeft gepast. Daarbij past ook dat op de beelden goed zichtbaar is dat de verdachte de richting van het gevecht bepaalt en [benadeelde] opdrijft terwijl beiden in gevecht zijn. [benadeelde] heeft daarover ook verklaard dat hij gelet op de agressie van [verdachte] angst had.
Aldus komt de verdachte niet een beroep op noodweer toe nu het geweld dat [benadeelde] in het gevecht richting de verdachte toepaste in de gegeven situatie niet wederrechtelijk was.
Het gerechtshof is concluderend van oordeel dat de verdachte geen beroep op noodweer of (extensief) noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 25 augustus 2015 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde]
- naar de grond te duwen en
- in een houdgreep te nemen en
- terwijl die [benadeelde] op de grond lag tegen de rug en het lichaam te trappen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • Het gerechtshof duidt hetgeen zich heeft gespeeld als een jammerlijk geëscaleerde verkeerssituatie die tot mishandeling heeft geleid.
Het gerechtshof heeft voorts acht geslagen op:
  • de omstandigheid dat de verdachte zich in het openbaar schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde] . Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit en heeft hem letsel toegebracht en pijn gedaan. Het toegebrachte letsel aan [benadeelde] bestaat uit een gebroken rib, kneuzingen over het lichaam, schaafplekken op zijn rechterknie en tenen, alsmede een wondje op zijn vinger.
  • de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor de rechterlijke straftoemeting ten aanzien van mishandeling.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 december 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Voorts houdt het gerechtshof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 1 maart 2017 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 30 januari 2023. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim 3 jaar en 10 maanden overschreden. Het gerechtshof zal vanwege de ernstige termijnoverschrijding niet volstaan met enkele de constatering van het verzuim.
Het gerechtshof acht gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd in beginsel de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, als uitgangspunt aangewezen. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten, zal het gerechtshof deze taakstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van één jaar.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.192,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor een bedrag van € 4.282,99, bestaande uit € 3.032,99 aan materiële schade en
€ 1.250 aan immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 357,68. Naar het oordeel van het gerechtshof komen de gevorderde kosten voor de kapotte broek, het ambulancevervoer en de medicatiekosten voor vergoeding in aanmerking. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 357,68 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2015.
De gevorderde schadepost van € 2.675,31, inhoudende de advocatenkosten, moeten volgens de vordering worden beschouwd als proceskosten. Het gerechtshof is in dit specifieke geval van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd met stukken, nu niet duidelijk is geworden in hoeverre de opgevoerde kosten op de strafzaak dan wel de bijstand in de zaak waarbij de benadeelde civiele partij is, betrekking hebben. De vordering kan voor wat betreft dit onderdeel niet zonder meer worden behandeld in deze strafzaak. Dit leidt ertoe dat behandeling van de vordering op dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 357,68 (driehonderdzevenenvijftig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 357,68 (driehonderdzevenenvijftig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 augustus 2015.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 30 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.