ECLI:NL:GHARL:2023:8311

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.321.767
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse gevangenschap en medewerking aan registratie echtscheiding bij Iraanse ambassade

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw die echtscheiding heeft aangevraagd. De vrouw, die in 2002 in Iran is gehuwd, heeft bij de rechtbank Gelderland gevorderd dat haar man medewerking verleent aan de registratie van hun echtscheiding bij de Iraanse ambassade in Den Haag. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering, omdat deze is gebaseerd op een onrechtmatige daad en de vrouw de gevolgen van huwelijkse gevangenschap ook in Nederland kan ondervinden.

Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de man onrechtmatig handelt door zijn medewerking aan de registratie van de echtscheiding te weigeren. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat zij gevangen zit in een religieus huwelijk, wat haar aanzienlijke beperkingen oplegt. Het hof heeft de belangen van de vrouw zwaarder laten wegen dan die van de man en heeft geoordeeld dat de man verplicht is om binnen vier weken na betekening van het arrest zijn medewerking te verlenen aan de Iraanse echtscheiding, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de vrouw toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.321.767
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406717)
arrest van 3 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: de vrouw
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de man
advocaat: mr. D.P. van der Veer (onttrokken)

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 18 april 2023 heeft op 6 juli 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2002 in [plaats1] (Islamitische Republiek Iran). Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 19 oktober 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag. De vrouw wil dat de man (ook) meewerkt aan het tot stand laten komen van de echtscheiding naar Iraans (Islamitisch) recht bij de Iraanse ambassade in Den Haag.
2.2.
De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd dat de man wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan het tot stand laten komen van de Iraanse echtscheiding bij de Iraanse ambassade te Den Haag, op straffe van een dwangsom.
2.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 december 2022 deze vordering afgewezen (hierna: het bestreden vonnis). De bedoeling van het hoger beroep is dat de vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof stelt (ambtshalve) voorop dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering van de vrouw tot medewerking aan (registratie van) de religieuze echtscheiding, omdat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en de vrouw de gevolgen van de huwelijkse gevangenschap (ook) in Nederland kan ondervinden (artikel 6 onder e Rv). Nederlands recht is van toepassing op de vordering, omdat de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
3.2.
Met haar eerste grief voert de vrouw aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij, ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, niet is verschenen ter zitting op 6 december 2022. Volgens de vrouw is de procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, en valt uit het bestreden vonnis niet af te leiden dat zij behoorlijk is opgeroepen om te verschijnen op de mondelinge behandeling van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen.
3.3.
Het hof overweegt dat de vrouw in hoger beroep alsnog is opgeroepen en verschenen. Als de rechtbank al zou hebben verzuimd de vrouw behoorlijk op te roepen voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg is dat verzuim nu hersteld en kan het niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Grief 1 faalt dan ook.
3.4.
De grieven 2, 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De vrouw kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat de echtscheiding nog niet is geregistreerd bij de Iraanse ambassade. Volgens de vrouw heeft de man niet betwist – althans valt uit het verweer van de man af te leiden – dat de echtscheiding nog niet is geregistreerd bij de Iraanse ambassade. De vrouw stelt dat registratie van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade alleen mogelijk is met medewerking van de man en dat zij de medewerking van de man nodig heeft om het religieuze huwelijk te ontbinden. Omdat de man nadrukkelijk heeft geweigerd mee te werken, blijft zij gevangen in dat religieuze huwelijk. Dat is onrechtmatig jegens haar, aldus de vrouw.
3.5.
De man stelt dat partijen niet zijn gehuwd naar islamitisch recht en dat zij dus ook niet naar islamitisch recht hoeven te scheiden. Hij betwist niet dat partijen naar Iraans recht mogelijk nog steeds gehuwd zijn, maar de vrouw weet dat het mogelijk is om een verzoekschrift tot echtscheiding in te dienen in Iran. Zij heeft dat ook gedaan op 1 oktober 2019, maar heeft dat verzoek later ingetrokken. Bovendien is – met verwijzing naar een brief van de ambassade van 1 november 2021 – inschrijving van de op 30 januari 2020 uitgesproken echtscheiding ook mogelijk op verzoek van één partij, aldus de man.
3.6.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat van een religieus huwelijk geen sprake is. Er zijn voldoende aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat het huwelijk van partijen een religieus huwelijk is. De man heeft niet gemotiveerd betwist dat het huwelijk is gesloten ten overstaan van een autoriteit – een geestelijk rechtskundige – en dat daarbij religieuze teksten zijn uitgesproken met verwijzingen naar de ‘sharia’, zoals ook blijkt uit (de vertaling van) de brief van de Iraanse ambassade aan de man van 1 november 2021.
Verder is gebleken dat de man weigert medewerking te verlenen aan registratie van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade. Hij heeft niet weersproken dat hij, na ontvangst van een brief van de Iraanse ambassade, de ambassade heeft bezocht. De advocaat van de vrouw heeft bij een bezoek aan de ambassade stukken ingezien waaruit blijkt dat de man papieren en compromitterende foto's van de vrouw heeft overgelegd aan de council van de Iraanse ambassade, waaruit kan worden afgeleid dat hij de vrouw van onzedelijk gedrag beschuldigt. Dat heeft de man evenmin weersproken. Het verspreiden van die informatie is naar Iraans recht een schending van de eer en goede naam van de vrouw en is daarmee als onrechtmatig handelen jegens de vrouw te beschouwen. Aannemelijk is voorts dat de vrouw beperkingen zal ondervinden als zij naar Iran of van Iran terug naar Nederland reist en dat zij mogelijk gevaar loopt als de man blijft weigeren medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij op zichzelf wel bereid is medewerking te verlenen aan registratie van de echtscheiding, maar dat hij niet naar de Iraanse ambassade durft te gaan omdat hij politiek actief is/was tegen het regime in Iran en daarom in levensgevaar komt te verkeren zodra hij de ambassade binnen treedt. Daarvoor heeft de man – tegenover de betwisting van die stelling door de vrouw – geen (begin van) bewijs geleverd, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
3.7.
Het hof is, gelet op de aard en omvang van de beperkingen die voor de vrouw voortvloeien uit het handhaven van het huwelijk naar Iraans recht, van oordeel dat de belangen van de vrouw bij registratie van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade zwaarder wegen dan het belang van de man bij zijn weigering medewerking te verlenen aan die registratie. Het hof verwijst tevens naar het per 1 juli 2023 van kracht geworden artikel 1:68 lid 2 BW [1] en artikel 827 lid 1 en onder e Rv [2] . Met deze wetswijziging is in de wet verankerd dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De weigering van de man is daarmee onrechtmatig jegens de vrouw. Haar vordering zal daarom worden toegewezen.
Het hof acht, gelet op de betrokken belangen van partijen en hun verhouding tot elkaar, alsmede de financiële gevolgen voor de man van het verbeuren van dwangsommen, een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,-.

4.De slotsom

4.1.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2, 3 en 4 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van de vrouw zullen worden toegewezen als na te melden.
4.2.
Het hof zal – anders dan de vrouw heeft gevorderd – de proceskosten in hoger beroep compenseren zoals hierna vermeld, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure (de gevolgen van) hun echtscheiding betreft. Daarmee faalt ook grief 5.

5.De beslissing

5.1
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
5.2
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 december 2022 en doet opnieuw recht:
5.3
veroordeelt de man om binnen vier weken na betekening van dit arrest zijn volledig een onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het laten tot stand komen van de Iraanse echtscheiding bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een
dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat hij weigert aan deze verplichting te voldoen, tot een maximum is bereikt van € 25.000,-;
5.3
bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt;
5.4
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en L. Hamer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.

Voetnoten

1.Artikel 1:68 BW:
2.Artikel 827 Rv: