ECLI:NL:GHARL:2023:8384

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
22/928
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing voor recreatiewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 31 maart 2022 een aanslag rioolheffing voor het jaar 2021 had gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Zevenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 237, welke later ambtshalve werd verminderd naar € 165,90. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar handhaafde de verlaagde aanslag. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de heffingsambtenaar niet verscheen op de zitting. De zaak draait om de vraag of de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar is van een vakantiewoning op een recreatiepark. De heffingsambtenaar stelde dat de perceelafbakening voor de rioolheffing was aangepast, waardoor belanghebbende nu als gebruiker van het perceel wordt aangemerkt. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat er misbruik van de situatie wordt gemaakt, omdat zij al onroerende zaakbelasting betaalt voor het perceel. Het hof oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat er geen grond was voor vernietiging van de aanslag. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/928
uitspraakdatum: 3 oktober 2023
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2022, nummer AWB 21/2972, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zevenaar(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag rioolheffing gebruik woning opgelegd van € 237.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen die aanslag gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Hangende het beroep heeft de heffingsambtenaar de aanslag ambtshalve verminderd naar € 165,90. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de aanslag rioolheffing gehandhaafd zoals deze door de heffingsambtenaar hangende het beroep is verminderd, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar en de heffingsambtenaar opgedragen het griffierrecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Daaraan heeft deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door haar echtgenoot [naam1] . Namens de heffingsambtenaar is zonder kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. De heffingsambtenaar is bij aangetekend verzonden brief van 15 juni 2023 aan Postbus 10, 6900 AA Zevenaar uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023 om 12.30 uur te Arnhem. Deze brief is blijkens informatie van PostNL op 20 juni 2023 om 8.03 uur afgehaald bij PostNL-punt Zevenaar-Nobelstraat. Voor de ontvangst van de brief is een handtekening geplaatst.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] . Zij is sinds 2007 eigenaar van een vakantiewoning, met perceelaanduiding [adres1] , gelegen op recreatiepark [naam2] te [plaats1] (hierna: het perceel).
2.2.
In de jaren voor 2021 werd van belanghebbende geen rioolheffing geheven ter zake van het perceel.
2.3.
In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is onder meer opgenomen dat de heffingsambtenaar als volgt heeft verklaard, waarbij voor eiseres belanghebbende moet worden gelezen:
“Ja, de perceelafbakening voor de rioolheffing was voorheen inderdaad anders, waardoor het gehele vakantiepark als één perceel werd beschouwd. Voor 2021 is de perceelafbakening in lijn gebracht met de objectafbakening volgens de Wet WOZ, waardoor meerdere percelen zijn te onderscheiden op het vakantiepark. Dat heeft meegebracht dat eiseres nu wordt aangeslagen voor de rioolheffing gebruik.”

3.Geschil

In geschil is of de aanslag rioolheffing terecht aan belanghebbende is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Rioolheffing
4.1.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om rioolheffing te heffen. [1] De rioolheffing is een gemeentelijke belasting. De heffing vindt plaats naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, waarbij het belastingbedrag niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. [2] Gemeenten hebben een grote vrijheid bij de vormgeving van de rioolheffing. [3]
4.2.
De gemeente Zevenaar heeft voor het belastingjaar 2021 de Verordening rioolheffing 2021 vastgesteld en gepubliceerd. [4] Rioolheffing wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [5] Als perceel voor de rioolheffing wordt onder meer aangemerkt een onroerende zaak volgens de Wet waardering onroerende zaken. [6]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende gebruiker is in de zin van de Verordening rioolheffing 2021. Volgens de Verordening rioolheffing 2021 is belanghebbende voor het perceel voor het jaar 2021 terecht in de rioolheffing betrokken.
4.4.
Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling dat geen rioolheffing mag worden geheven van de eigenaren van de vakantiewoningen, omdat de eigenaar van het recreatiepark al rioolheffing niet-woningen betaalt, ingetrokken.
Misbruik van de situatie?
4.5.
Belanghebbende stelt dat de rioolheffing niet van haar mag worden geheven, omdat daarmee misbruik van de situatie wordt gemaakt. Zij heeft ter zitting bij het Hof, in reactie op de in 2.3 geciteerde verklaring van de heffingsambtenaar, toegelicht dat er bij aankoop van het perceel in 2007 al sprake was een objectafbakening volgens de Wet WOZ en dat zij sindsdien ook onroerende zaakbelasting voor het perceel betaalt. De heffingsambtenaar heeft daarom volgens belanghebbende bij de Rechtbank ten onrechte verklaard dat de perceelafbakening pas voor 2021 in lijn is gebracht met de objectafbakening volgens de Wet WOZ, zodat vanaf dan meerdere percelen zijn te onderscheiden. De perceelafbakening is dus geen argument om vanaf 2021 ineens rioolheffing van haar te gaan heffen, aldus nog steeds belanghebbende.
4.6.
Het Hof oordeelt als volgt. Dat in eerdere jaren, zoals belanghebbende stelt, al sprake was van een objectafbakening volgens de Wet WOZ op basis waarvan zij in die jaren voor
de onroerende zaakis aangeslagen voor de onroerende zaakbelasting, staat er niet aan in de weg dat zij voor het onderhavige jaar voor
het perceelin de rioolheffing wordt betrokken. De enkele omstandigheid dat de – volgens belanghebbende onjuiste – verklaring van de heffingsambtenaar dat voor de rioolheffing pas vanaf 2021 voor de perceelafbakening wordt aangesloten bij de objectafbakening volgens de Wet WOZ, doet niet af aan de juridische grondslag voor de rioolheffing.
Overig
4.7.
Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat haar verzoek om kwijtschelding van de aanslag moet worden opgevat als een verzoek om de aanslag te vernietigen. Uit het voorgaande volgt dat de aanslag rioolheffing terecht aan belanghebbende is opgelegd. Voor vernietiging ziet het Hof geen grond.
4.8.
Belanghebbende heeft tevens verzocht om in de toekomst geen rioolheffing meer te hoeven betalen. De onderhavige procedure ziet alleen op de aanslag rioolheffing gebruik woning voor het jaar 2021, en niet op latere jaren. Het Hof oordeelt daarom niet over latere jaren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 3 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(J.H. Riethorst) (M.M. Breij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 oktober 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 228a van de Gemeentewet.
2.Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet.
3.Vgl. Hoge Raad 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2495.
4.Gemeenteblad 2020, 346519.
5.Artikel 3, eerste lid, van de Verordening rioolheffing 2021.
6.Artikel 4 van de Verordening rioolheffing 2021.