In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op € 387.000 per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar heeft deze waarde bepaald op basis van een taxatiematrix, waarin de waarde van vergelijkbare woningen in de omgeving is meegenomen. Belanghebbende is het niet eens met deze waardebepaling en stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld, waarbij hij een WOZ-waarde van € 244.000 voorstaat. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inhoud van de woning niet correct is berekend en dat er onvoldoende rekening is gehouden met achterstallig onderhoud, de aanwezigheid van asbest en de nabijheid van een windturbine. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft daarbij de inhoud van de woning en de waarde van de bijgebouwen beoordeeld, evenals de waardedruk van de nabijgelegen windturbine.
Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de waardedruk en dat de door hem gehanteerde waarde van de onroerende zaak gerechtvaardigd is. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.