In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 347.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 283,15 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde een lagere waarde van € 312.000 voor, met het verzoek om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de WOZ-waarde te verlagen.
Tijdens de zitting op 5 september 2023 zijn beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix, waarin vergelijkbare woningen als referentieobjecten zijn gebruikt. Belanghebbende betwistte de waarde en voerde aan dat de onroerende zaak een brandgang heeft en dat de zolderverdieping minder doelmatig bereikbaar is, wat de waarde zou drukken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentieobjecten en de onroerende zaak. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.