ECLI:NL:GHARL:2023:8731

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
21-000215-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling verdachte voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij een taakstraf van 120 uren en een geldboete van € 10.000,- opgelegd kreeg. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte is vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij wetenschap had van het aangetroffen kristallisatieafval bevattende MDMA. Echter, het hof acht de subsidiaire variant van het tenlastegelegde wel bewezen, waarbij de verdachte samen met een ander ongeveer 60 liter kristallisatieafval met MDMA aanwezig heeft gehad. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,- en 60 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke hechtenis van 1 maand en een proeftijd van 2 jaren. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat heeft geleid tot een lagere geldboete dan oorspronkelijk geëist. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het hof, waarbij de relevante wettelijke voorschriften zijn toegepast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000215-21
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2020 met parketnummer 18-192980-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft bij vonnis van 20 november 2020 de verdachte ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2018 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60 liter kristallisatieafval bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het (impliciet primair) tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 60 liter kristallisatieafval bevattende MDMA, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het voorhanden hebben van het aangetroffen kristallisatieafval bevattende MDMA. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat bij de verdachte sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van de drugs.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte daadwerkelijk wetenschap heeft gehad van het aangetroffen kristallisatieafval bevattende MDMA, hetgeen leidt tot de conclusie dat de tenlastegelegde opzet in de betekenis van willens en wetens handelen niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
De feiten en omstandigheden in het strafdossier zijn evenmin toereikend om te kunnen concluderen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van verdovende middelen heeft gehad. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het aanwezig hebben van kristallisatieafval bevattende MDMA zoals dat in een vrieskist in de bestelbus is aangetroffen – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van de in de vrieskist in de bestelbus aangetroffen MDMA (in de vorm van afval) bewust heeft aanvaard.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde
Het hof overweegt dat impliciet subsidiair het in artikel 10, eerste lid van de Opiumwet als overtreding strafbaar gestelde handelen in strijd met artikel 2, onder C van de Opiumwet is ten laste gelegd. Het hof acht de subsidiaire variant wel wettig en overtuigend bewezen. Daarbij heeft verdachte tevens gehandeld in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte. Verdachte heeft de tenlastegelegde gedraging niet betwist.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2018 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander, aanwezig heeft gehad ongeveer 60 liter kristallisatieafval bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Omdat het hof de overtredingsvariant van artikel 2 juncto 10 Opiumwet heeft bewezenverklaard, zou verdachtes strafbaarheid komen te vervallen indien aannemelijk geworden zou zijn dat bij hem sprake was geweest van afwezigheid van alle schuld. Dat is echter niet gesteld en ook ambtshalve niet aannemelijk geworden. Niet is gebleken dat de verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om wetsnaleving te verzekeren. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat verdachte niet-strafbaar zou zijn.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het impliciet primair tenlastegelegde gerekwireerd tot oplegging van diezelfde straf.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij oplegging van straf rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft verzocht de opgelegde geldboete te matigen, dan wel deels voorwaardelijk op te leggen, gecombineerd met een eventuele oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, in de hoedanigheid van medepleger, schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van MDMA, in de vorm van ongeveer 60 liter kristallisatieafval. Hoewel verdachte niet zelf de synthetische drugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag laakbaar. Met zijn handelen heeft hij de productie van deze drugs gefaciliteerd. De productie van synthetische drugs en de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Daarnaast leiden de dumpingen van drugsafval tot forse verontreiniging van het milieu.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2023 is de verdachte eerder in Nederland onherroepelijk veroordeeld voor hennepteelt en andersoortige feiten. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Het hof stelt voorts vast dat verdachte in de onderhavige zaak 4 dagen in voorarrest heeft gezeten.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd.
Het hof constateert dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg en hoger beroep is geschonden. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt het hof het eerste verhoor van verdachte op 25 mei 2018. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De rechtbank heeft op 20 november 2020 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met circa 6 maanden overschreden. Door verdachte is op 27 november 2020 hoger beroep ingesteld, het dossier is op 6 maart 2023 bij het hof binnengekomen, terwijl het hof op 17 oktober 2023 arrest wijst.
De redelijke termijn is derhalve in hoger beroep met circa 10 maanden overschreden.
Het hof houdt enerzijds rekening met het feit dat er in hoger beroep op verzoek van de verdediging bij de raadsheer-commissaris een getuige is getracht te horen, en anderzijds dat, vanwege het coronavirus en de daarmee samenhangende gevolgen voor het zittingsrooster van het hof, de zaak kennelijk niet eerder op zitting kon worden gepland.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening met het forse tijdsverloop van de zaak. Verdachte heeft daardoor lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Het hof zal deze omstandigheid op navolgende wijze compenseren in de straf.
Het hof acht in beginsel, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit, een geldboete van € 5.500, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot € 5.000,-.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie, alsmede gelet op het feit dat het hof tot een aanmerkelijk lichtere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal, acht het hof – alles afwegend –oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis en oplegging van hechtenis voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden straf.
Voor het opleggen van een andere of lichtere straf(modaliteit) ziet het hof, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, geen ruimte. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) maand.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.