ECLI:NL:GHARL:2023:9119

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
22/1946
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de beoordeling van overmacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De naheffingsaanslag van € 4,39 werd opgelegd op 20 juli 2021, met bijkomende kosten van € 65,30. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ook ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 zijn beide partijen niet verschenen. De zaak draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij door een defect aan zijn auto in een stressvolle situatie verkeerde, waardoor hij de parkeerbelasting pas later heeft betaald. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat persoonlijke omstandigheden geen rol spelen bij de heffing van de parkeerbelasting.

Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De parkeerbelasting is een objectieve belasting en persoonlijke omstandigheden kunnen in principe niet leiden tot een vrijstelling van betaling. Het Hof erkent de stress van belanghebbende, maar concludeert dat er geen sprake is van overmacht. Belanghebbende had de parkeerbelasting kunnen betalen voordat hij de Audi service dienst belde. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1946
uitspraakdatum: 24 oktober 2023
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 augustus 2022, nummer UTR 22/665, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 20 juli 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 4,39, waarbij tevens kosten van € 65,30 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Partijen zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 10 juli 2021 de auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd aan de Zandhofsestraat in Utrecht. Op die parkeerplaats en op dat tijdstip was sprake van betaald parkeren. De naheffingsaanslag is om 15.39 uur opgelegd.
2.2.
De auto is tijdens het rijden op de Biltstraat defect geraakt omdat de stuurbekrachtiging uitviel. Belanghebbende is vervolgens naar een dichtbij gelegen buurt gereden waar zijn zoon woont en heeft, omstreeks 15.30 uur, de auto geparkeerd op voornoemde parkeerplaats. Belanghebbende heeft bij zijn zoon de Audi service dienst gebeld.
2.3.
Belanghebbende heeft om 15.51 uur de parkeerbelasting betaald.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 225, lid 1, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, kan een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.2.
Ingevolge artikel 234, lid 1, van de Gemeentewet, wordt de parkeerbelasting, bedoeld in artikel 225, lid 1, onder a, van die wet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
4.3.
Ingevolge artikel 234, lid 2, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, wordt als voldoening op aangifte uitsluitend aangemerkt: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto op de in 2.1 aangegeven parkeerplaats stond geparkeerd en dat ter zake van het parkeren van de auto parkeerbelasting is verschuldigd.
4.5.
Belanghebbende heeft verklaard dat hij de auto, nadat de stuurbekrachtiging uitviel, met enorme inspanning en stress naar de parkeerplaats heeft gereden. De parkeerplaats ligt in de buurt van de woning van zijn zoon. Verder heeft belanghebbende verklaard dat hij in alle hectiek bij zijn zoon aanbelde, naar binnen ging en omstreeks 15.35 uur de Audi service dienst heeft gebeld. Hierna heeft belanghebbende de parkeerbelasting betaald. Belanghebbende is van mening dat, gezien de voor hem stressvolle gebeurtenis, hij gerechtvaardigd de parkeerbelasting later heeft betaald en derhalve de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd.
4.6.
De heffingsambtenaar stelt dat parkeerbelasting een objectieve belasting betreft en dat persoonlijke omstandigheden daarom geen rol mogen spelen bij het opleggen van een naheffingsaanslag. Verder stelt de heffingsambtenaar dat er enkel sprake kan zijn van overmacht indien het een acute noodsituatie betreft met een uitzonderlijk en buitengewoon karakter. Van een dergelijke situatie is volgens de heffingsambtenaar in dit geval geen sprake.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De parkeerbelasting is een objectieve belasting waardoor er in de regel geen ruimte is voor een afweging van persoonlijke omstandigheden. Er kan wel sprake zijn van overmacht. Van overmacht is alleen sprake in een noodsituatie of spoedeisende situatie, waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek verhinderd is om bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting te betalen. Alhoewel het Hof zeker erkent dat de situatie stress bij belanghebbende heeft opgeleverd, is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van overmacht. Belanghebbende had eerst de parkeerbelasting kunnen betalen en vervolgens de Audi service dienst kunnen bellen of eerst de parkeerbelasting kunnen betalen en zijn zoon tegelijkertijd de Audi service dienst kunnen laten bellen. Verder heeft het Hof in aanmerking genomen dat het betalen van de parkeerbelasting niet veel tijd in beslag zou hebben genomen en dat het voor de hand ligt dat belanghebbende en zijn zoon wisten dat ter zake van het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (B.F.A van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.