ECLI:NL:GHARL:2023:9122

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
23/408
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van de Gemeentewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De naheffingsaanslag van € 4,39 werd opgelegd op 16 februari 2021, met bijkomende kosten van € 65,30. Belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 heeft belanghebbende verklaard dat hij zijn auto slechts vijf tot tien minuten had geparkeerd om een kast op te halen bij zijn zoon. Het Hof heeft de vraag beoordeeld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar stelde dat dit het geval was, terwijl belanghebbende dit ontkende. Het Hof heeft vastgesteld dat de parkeerbelasting objectief is en dat er in principe geen ruimte is voor persoonlijke omstandigheden, tenzij er sprake is van overmacht.

Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, aangezien belanghebbende zijn auto op een aangewezen parkeerplaats had geparkeerd, ook al was dit voor een korte periode. Het Hof heeft geen bewijs gevonden voor de stelling van belanghebbende dat er sprake was van 'onmiddellijk laden en lossen' of een overmachtsituatie. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/408
uitspraakdatum: 24 oktober 2023
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2022, nummer UTR 22/2002, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 16 februari 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 4,39, waarbij tevens kosten van € 65,30 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de heffingsambtenaar, [naam1] en [naam2] .
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende heeft op 1 februari 2021 de auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd aan het Dopplerhof in Utrecht. Op die parkeerplaats en op dat tijdstip was sprake van betaald parkeren. De naheffingsaanslag is om 16.12 uur opgelegd.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 225, lid 1, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, kan een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. In het tweede lid van dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.2.
Ingevolge artikel 234, lid 1, van de Gemeentewet, wordt de parkeerbelasting, bedoeld in artikel 225, lid 1, onder a, van die wet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
4.3.
Ingevolge artikel 234, lid 2, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, wordt als voldoening op aangifte uitsluitend aangemerkt: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
4.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, kan worden afgeleid dat onder ‘onmiddellijk laden en lossen’ dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is, waarbij het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht.
4.5.
Verder is de parkeerbelasting een objectieve belasting waardoor er in de regel geen ruimte is voor een afweging van persoonlijke omstandigheden. Er kan wel sprake zijn van overmacht. Van overmacht is alleen sprake in een noodsituatie of spoedeisende situatie, waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om parkeerbelasting te betalen.
4.6.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat hij de auto zo’n vijf tot tien minuten heeft geparkeerd omdat hij even bij zijn zoon was om een kast, die van de zolder moest komen, op te halen. De kast bestaat uit drie lades. Belanghebbende en zijn zoon hebben eerst de kast naar beneden gebracht en ingeladen en vervolgens op de zolder de lades gepakt en ingeladen. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat hij de auto ook midden op de weg had kunnen laten staan, maar dat hij dan hinder zou veroorzaken voor andere weggebruikers. Als hij zijn auto midden op de weg had laten staan, dan was er volgens belanghebbende geen naheffingsaanslag opgelegd. Het is buitenproportioneel dat er bij deze uitzonderlijke situatie zo wordt omgegaan met zijn nette gedrag, aldus belanghebbende.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De hoofdregel is dat degene die zijn auto op een aangewezen parkeerplaats heeft geparkeerd parkeerbelasting is verschuldigd, ook als het parkeren slechts enkele minuten heeft geduurd. Het Hof ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van ‘onmiddellijk laden en lossen’ als bedoeld in het in 4.4 vermelde arrest van de Hoge Raad, waarbij het Hof met name in aanmerking heeft genomen dat de kast van de zolder moest worden gehaald. Ook is er naar het oordeel van het Hof geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een overmachtsituatie zoals hiervoor in 4.5 is bedoeld. Ten slotte merkt het Hof nog op dat bij de beoordeling moet worden uitgegaan van de Gemeentewet en de jurisprudentie, en dat deze streng zijn, te meer omdat er sprake is van uitzonderingen op de hoofdregel.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.
De griffier, De raadsheer,
(J.W.J. de Kort) (B.F.A van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.