ECLI:NL:GHARL:2023:9242

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
Wahv 200.313.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de hoogte van de dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij een sanctie van € 95,- is opgelegd aan de betrokkene, een taxibedrijf, voor het parkeren van een voertuig zonder een geldige parkeerschijf. De gedraging vond plaats op 18 november 2020 op de IJdoornlaan in Amsterdam. De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond en handhaafde de dwangsom. De gemachtigde van de betrokkene, mr. J. van Gemert, heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de beslissing van de kantonrechter niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen sprake was van parkeren, maar van het onmiddellijk laten instappen van een klant.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter de gronden van de betrokkene niet voldoende heeft weerlegd. Het hof oordeelt dat de gedraging niet als parkeren kan worden aangemerkt, omdat de chauffeur slechts kortstondig het voertuig heeft stilgezet om een klant op te halen. Het hof heeft ook de procedurele aspecten van de ingebrekestelling beoordeeld. De gemachtigde stelde dat de ingebrekestelling op 17 juni 2021 digitaal was ingediend, maar het hof oordeelt dat deze niet via het Digitaal Loket Verkeer kon worden ingediend, omdat dit niet was aangegeven.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de dwangsom en bepaalt dat de officier van justitie een dwangsom van € 69,- verschuldigd is in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie over de indieningsprocedures voor ingebrekestellingen en de toepassing van de Awb.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.313.052/01
CJIB-nummer
: 237796000
Uitspraak d.d.
: 1 november 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2022, betreffende

[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. J. van Gemert, kantoorhoudende te Nijmegen.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft de door de officier van justitie vastgestelde dwangsom gehandhaafd. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep, terwijl niet is voorzien van een duidelijke geplaatste parkeerschijf”. Deze gedraging zou zijn verricht op 18 november 2020 om 13:33 uur op de IJdoornlaan, ter hoogte van huisnummer 261, in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de kantonrechter niet behoorlijk is gemotiveerd. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt niet, dan wel onvoldoende, waarom de gronden van de betrokkene niet slagen. De gemachtigde heeft gemotiveerd betoogd waarom er geen sprake was van parkeren. Onder het onmiddellijk laten instappen van personen valt ook het ophalen van een klant. Dat de gronden van de gemachtigde niet zouden kunnen zien op de onderhavige feitcode, lijkt de gemachtigde niet juist, nu voor de onderhavige gedraging vereist is dat sprake is van parkeren. Van parkeren is geen sprake en daarom is de gedraging niet verricht. In reactie op het aanvullend proces-verbaal merkt de gemachtigde nog op dat het niet mogelijk is dat de ambtenaar zich twee jaar later nog kan herinneren of er activiteit was rondom het voertuig. Dat op het moment van het uitschrijven van de sanctie geen activiteit is waargenomen zegt vrij weinig.
Ook uit de opmerking dat de ambtenaar gedurende 10 minuten op de parkeerplaats aanwezig was en niet alsnog is aangesproken volgt niet dat geen sprake was of kon zijn van het laden/lossen van goederen en/of het laten in/uitstappen van personen. In jurisprudentie van de belastinghoven (o.a. het arrest van het hof Amsterdam van 20 augustus 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE6618) komt een wat ruimere mate van toerekening naar voren en wordt de taxichauffeur wat meer tijd gegund. Gelet op de rechtseenheid zou hierbij aangesloten moeten worden.
3. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik, verbalisant, zag geen blauwe schijf bij het voertuig aanwezig.
Reden geen staandehouding: geen persoon bij voertuig.”
4. Het dossier bevat verder een door de advocaat-generaal in hoger beroep overgelegd aanvullend proces-verbaal van 18 november 2022. Hierin verklaart de ambtenaar het volgende:
“Ter plaatse aan de IJdoornlaan 161 is een grote parkeerplaats waar zeker plek is voor 50 voertuigen. Het voertuig stond ongeveer halverwege de parkeerplaats.
Op het moment dat ik, verbalisant, de parkeerplaats oploop, samen met meerdere collega’s en handhavers, heb ik geen overzicht over de hele parkeerplaats, maar zeker wel over een rij of vijf van de geparkeerde voertuigen. Bij nadering van de voertuigen letten we erop of er ook sprake is van laden en lossen. Is dit het geval, dan spreek ik, verbalisant, de bestuurder aan en leg hem of haar de situatie ter plaatse uit.
Op het tijdstip dat de beschikking is uitgeschreven, is geen activiteit rond het voertuig waargenomen. Een mededeling van beschikking is onder de ruitenwisser van het voertuig geplaatst. Niemand is hierna naar de verbalisant toegelopen. Ik, verbalisant, ben zeker 10 minuten op de parkeerplaats geweest.”
5. Artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 verstaat onder parkeren “het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.”
6. De ambtenaar heeft verklaard gedurende 10 minuten geen activiteiten rondom het voertuig te hebben waargenomen. De gemachtigde heeft in het aanvullend beroepschrift bij de kantonrechter aangegeven dat de betrokkene een taxibedrijf betreft en dat de taxichauffeur een klant moest oppikken bij de Noordertoren. De chauffeur heeft daarvoor kortstondig de auto neergezet en is naar het complex toegelopen om aan te bellen dat hij er was. De klant heeft de chauffeur vervolgens over de intercom gevraagd of deze hem kon helpen met het dragen van bagage. De chauffeur is naar binnen gegaan om te helpen met het dragen van enkele koffers.
7. Hieruit volgt al dat geen sprake is van het onmiddellijk laten in- of uitstappen van passagiers. Anders dan de gemachtigde stelt, is volgens vaste rechtspraak van het hof onder de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laten instappen van passagiers niet begrepen de tijd die de bestuurder heeft gebruikt om het wooncomplex binnen te gaan. De door de gemachtigde aangehaalde fiscale jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
8. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het ingestelde administratief beroep terecht ongegrond verklaard. De motivering van de kantonrechter is weliswaar summier, maar hieruit blijkt naar het oordeel van het hof wel waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen. De kantonrechter is niet gehouden uitgebreid op ieder argument in te gaan. Van een motiveringsgebrek is niet gebleken.
9. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter niet is ingegaan op wat is aangevoerd over de hoogte van de verschuldigde dwangsom. De officier van justitie is bij het vaststellen van de dwangsom uitgegaan van de op 21 juni 2021 per post ontvangen ingebrekestelling, maar de gemachtigde heeft de ingebrekestelling al op 17 juni 2021 via het Digitaal Loket Verkeer ingezonden. De hoogte van de dwangsom is daarom niet juist vastgesteld. De officier van justitie heeft deze ingebrekestelling ten onrechte niet in behandeling genomen. Omdat de officier van justitie de elektronische weg via het portaal heeft opengesteld voor het indienen van administratieve beroepschrift en daarmee verband houdende aanvullingen, brengt een redelijke uitleg van artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mee dat dit ook heeft te gelden voor een ingebrekestelling. Bovendien heeft de officier van justitie de ingebrekestelling niet geweigerd, zoals artikel 2:15, vierde lid, van de Awb voorschrijft. Er is daarom een dwangsom verschuldigd, waarbij moet worden uitgegaan van de op 17 juni 2021 ontvangen ingebrekestelling. De gemachtigde wijst verder op artikel 4:17, vierde lid, van de Awb en artikel 4:3a van de Awb en de overeenkomstige toepassing daarvan op de ingebrekestelling. Er is sprake van een bestendige praktijk van het digitaal in ontvangst nemen van stukken en er is geen goede aantoonbare reden waarom de bijbehorende ingebrekestelling van dit digitale proces zou moeten worden uitgezonderd. Uit de formulering van het portaal maakt de gemachtigde verder op dat daarmee slechts is bedoeld aan te geven dat Woo-verzoeken, AVG-verzoeken en daarmee verband houdende ingebrekestellingen niet in behandeling worden genomen. De gemachtigde verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:3622), een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 november 2011 (ECLI:RBARN:2011:BU4792) en een arrest van het hof van 11 september 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:BZ7754).
10. Niet in geding is dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist op het administratief beroep.
11. De officier van justitie is bij het vaststellen van de dwangsom uitgegaan van de op 21 juni 2021 via de post ontvangen ingebrekestelling. De gemachtigde stelt dat hij al op 17 juni 2021 via het Digitaal Loket Verkeer een ingebrekestelling heeft ingediend. Hierover overweegt het hof het volgende.
12. In artikel 2:15, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend en dat het bestuursorgaan nadere eisen kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mededeelt.
13. Via het Digitaal Loket Verkeer kan administratief beroep worden ingesteld. In het Digitaal Loket Verkeer wordt, zo blijkt uit door de advocaat-generaal overgelegde informatie, de volgende tekst getoond onder het kopje ‘beroep tegen verkeersboete’: “Niet eens met verkeersboete? Dan kunt u hier in beroep gaan tegen een Mulderboete (…). Woo-verzoeken, AVG-verzoeken, klachten of ingebrekestellingen worden via dit loket
nietin behandeling genomen.”
14. Niet is aangegeven dat het Digitaal Loket Verkeer is opengesteld voor ingebrekestellingen, ook niet als deze verband houden met het niet tijdig beslissen op administratief beroep tegen verkeersboetes. Gelet hierop kunnen ingebrekestellingen, gelet op artikel 2:15 van de Awb, niet via dit portaal worden ingediend. Dat andere stukken met betrekking tot het administratief beroepschrift wel op deze manier kunnen worden ingediend, doet hier niet aan af. Artikel 4:3a van de Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan de ontvangst van de per post verstuurde ingebrekestelling bevestigt, is pas aan de orde indien indiening via de elektronische weg zou zijn opengesteld.
15. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de officier van justitie, in strijd met artikel 2:15, vierde lid, van de Awb, de gemachtigde niet heeft bericht dat de ingebrekestelling wordt geweigerd en hem niet in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen, maar dit maakt niet dat moet worden uitgegaan van de digitaal ingediende ingebrekestelling. In het bijzonder kon de gemachtigde hieraan niet het vertrouwen ontlenen dat die ingebrekestelling in behandeling zou worden genomen, zoals is geoordeeld in de door de gemachtigde aangehaalde jurisprudentie. Bij het indienen van de ingebrekestelling is aan de gemachtigde de onder 13. weergegeven tekst getoond. Hieruit blijkt duidelijk dat ingebrekestellingen niet via het Digitaal Loket kunnen worden ingediend. Het moest de gemachtigde dus duidelijk zijn dat zijn ingebrekestelling niet in behandeling zou worden genomen.
16. Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van de ontvangstdatum van de per post verstuurde ingebrekestelling, namelijk 21 juni 2021. Dit betekent dat de officier van justitie, bij niet alsnog beslissen, vanaf 6 juli 2021 een dwangsom verschuldigd is.
17. Het dossier bevat (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie met dagtekening 5 juli 2021, die is geadresseerd aan de gemachtigde. De advocaat-generaal heeft de verzendadministratie van de Hoorpoule, afdeling Mulder beoordelen overgelegd. Hierin wordt verklaard dat de betreffende brieven ter post zijn bezorgd op 6 juli 2021. Naar het oordeel van het hof is hiermee aannemelijk gemaakt dat de beslissing van de officier van justitie op dinsdag 6 juli 2021 is aangeboden aan PostNL.
18. Het is het hof ambtshalve bekend dat poststukken van het parket CVOM worden verstuurd door middel van partijenpost. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het basispakket van PostNL. Dit houdt in dat de post dagelijks wordt opgehaald. Voor het bezorgen van de post wordt een bezorgsnelheid gehanteerd van 48-72 uur, verspreid over twee aaneengesloten dagen. De verdeling van twee bezorgdagen (bijvoorbeeld een poststuk dat op maandag wordt aangeboden aan PostNL wordt op woensdag of donderdag bij de geadresseerde bezorgd) gebeurt op basis van postcodes. Deze verdeling is 50/50, wat inhoudt dat 50% van wat wordt aangeboden op woensdag wordt bezorgd en 50% op donderdag (vgl. het arrest van het hof van 3 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5554).
19. Dit brengt mee dat er rekening mee moet worden gehouden dat deze beslissing pas op vrijdag 9 juli 2021 is bezorgd. Een redelijke wetstoepassing brengt in dit geval mee dat voor de beantwoording van de vraag wanneer een besluit bekend is gemaakt en dus of tijdig is beslist, niet kan worden uitgegaan van de datum waarop (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie aan PostNL is aangeboden.
20. Het voorgaande betekent dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd van 6 juli 2021 tot 9 juli 2021. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 69,- (3 x € 23,-). De officier van justitie heeft ten onrechte de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 23,-. Het hof zal als volgt beslissen.
21. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij de beslissing van de officier van justitie op het verzoek tot het vaststellen van de verschuldigdheid en hoogte van de verbeurde dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep is gehandhaafd;
verklaart het beroep tegen deze beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
bepaalt dat de officier van justitie een dwangsom van € 69,- verschuldigd is in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.