ECLI:NL:GHARL:2023:9254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.328.382
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige in belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige3]. De vader van de minderjarige had verzocht om terugplaatsing van [de minderjarige3] bij hem, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof oordeelde dat de minderjarige grote weerstand toont tegen contact met zijn vader en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat zijn welzijn beter gediend is bij wonen bij de vader dan in het pleeggezin waar hij sinds 2019 verblijft. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] verlengd tot 9 april 2024. De vader voerde aan dat hij een goede ouder is en dat de kinderen bij hem moeten opgroeien, maar het hof concludeerde dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor [de minderjarige3]. De GI en de raad voor de kinderbescherming steunden deze conclusie. Het hof benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de verzorging van de minderjarige en wees het verzoek van de vader om een nieuw onderzoek af, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van [de minderjarige3]. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak van de verlenging van de uithuisplaatsing, zodat de minderjarige de benodigde behandeling voor zijn PTSS kan ontvangen en er rust en duidelijkheid komt in zijn situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.382
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554468)
beschikking van 2 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2]
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 april 2023 en 17 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking is verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juni 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Liefting van 7 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de advocaat van de moeder;
-een jeugdbeschermer namens de GI;
-een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Tijdens de relatie van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [plaats1] (verder: [de minderjarige2] ), en - [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 te [plaats1] (verder: [de minderjarige3] ).
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.2
Bij beschikking van 12 januari 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI. Toen heeft de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een pleeggezin verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 4 april 2023 heeft de kinderrechter deze maatregelen verlengd tot 9 mei 2023 en de rest van het verzoek aangehouden.
3.3
[de minderjarige3] woont sinds februari 2019 in het pleeggezin van [de pleegouders] . [de minderjarige2] en [de minderjarige1] wonen, na ook uithuisgeplaatst te zijn geweest, weer bij de vader.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] verlengd tot 9 april 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 april 2023. De grief ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij in zijn verzoeken de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] te beëindigen wordt ontvangen alsmede en opdat de uithuisplaatsing wordt beëindigd per of met ingang van de eerstvolgende vakantie na deze beschikking, wel of niet na de nieuwe inzet of onderzoek door het [naam1] , [naam2] wel of niet samen met het [naam3] , althans zodanig te beslissen als het hof ex artikel 24 jo. 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering juist acht.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De vader kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] niet verenigen. Hij voert aan dat hij graag wil dat [de minderjarige3] weer in zijn gezin komt wonen waar [de minderjarige3] zijn zus [de minderjarige2] en zijn broer [de minderjarige1] ook weer deel van uitmaken. De kinderen zijn in 2019 uit huis geplaatst omdat de relatie met de moeder onder druk stond. Hij is een prima ouder, heeft een goed netwerk en het leven goed op de rit. In 2021 heeft het [naam1] zich op verzoek van de rechtbank uitgelaten over hem en de kinderen en volgens de vader geadviseerd dat de kinderen, ook [de minderjarige3] , naar hem terug dienden te gaan. Mede op zijn aandringen is [de minderjarige3] aangemeld bij het [naam3] . Deze wilde dat de GI en de ouders beter gingen samenwerken maar de GI zorgde er op geheel eigen wijze voor dat er geen of betere samenwerking kwam. Als het kan dient een kind naar huis te gaan zegt het EVRM, het IVRK alsmede de hoogste Europese kinderrechters. De vader vindt het aangewezen dat het [naam1] , althans het [naam2] , welke instantie op zijn verzoek [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (en ouders) gaat begeleiden bij het een plek geven en het verwerken van hetgeen er door de jaren is meegemaakt, in samenwerking met het [naam3] (een nieuw of aanvullend) onderzoek dient te doen waarvan de opdracht dan dient te luiden welke verblijfplek het meest in het belang is van [de minderjarige3] .
5.3
De GI stelt dat terugplaatsing van [de minderjarige3] naar de vader niet in het belang is van [de minderjarige3] en dat dit zijn algehele ontwikkeling zal schaden. [de minderjarige3] wil geen contact met zijn vader. Hij blijft boos op zijn vader omdat de vader [de minderjarige3] zijn wens dat hij wil blijven wonen in het pleeggezin, niet respecteert. Het pleeggezin waar [de minderjarige3] woont is voor hem zijn veilige plek en hij is gehecht aan zijn pleegouders. Met [de minderjarige3] gaat het op dit moment redelijk goed. Na de recente behandeling door het [naam4] / [naam3] heeft [de minderjarige3] moeite gehad om zijn evenwicht terug te vinden en dit uitte zich in gedrag. Hij was zo ontregeld dat hij geen regulier onderwijs meer kon volgen. Na de zomervakantie zal hij starten in het speciaal basisonderwijs (SBO).
De GI wil wel investeren in herstel van het contact met de vader, maar alleen wanneer [de minderjarige3] daar aan toe is. De vader legt de verantwoordelijkheid van het stoppen van de behandeling van [de minderjarige3] bij anderen neer. Dit doet de vader nog steeds. Maar de behandeling stagneert door de houding van de vader. [de minderjarige3] is helder in zijn wens en de GI ondersteunt hem in die keuze, Die keuze is pijnlijk voor de vader. Toch is het starten van juridische procedures om [de minderjarige3] terug te plaatsen niet de manier. Hiermee geeft de vader het verkeerde signaal af richting
[de minderjarige3] omdat de vader dan niet kan invoelen /denken vanuit [de minderjarige3] perspectief en wat hij nodig heeft maar meer vanuit zijn eigen belang en behoefte. De vader kent de opvoedbehoeften van [de minderjarige3] niet. De vader kan hiervoor inderdaad hulp gebruiken.
5.4
De advocaat van de moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de moeder vindt dat [de minderjarige3] bij de pleegouders moet opgroeien. Zij sluit zich aan bij het advies van het [naam3] die heeft gezegd dat er moet worden gestopt met het voeren van procedures omdat zolang er procedures zijn het [naam3] niet verder kan met de hulpverlening aan [de minderjarige3] . Volgens het [naam3] kan de behandeling alleen verder gaan als ouders zich neerleggen bij het verblijf van [de minderjarige3] in het huidige pleegezin. De moeder vindt het spijtig maar zij ziet dat het voor [de minderjarige3] beter is als hij bij zijn pleegouders opgroeit. Voor [de minderjarige2] was dat anders. Die zat niet op haar plaats in het pleeggezin en is daarom bij de vader teruggeplaatst.
5.5
Het hof is met de kinderrechter, de raad en de GI van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige3] noodzakelijk is dat zijn machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin wordt verlengd. [de minderjarige3] woont sinds 2019 in het pleegezin en hij voelt zich daar veilig en op zijn gemak. [de minderjarige3] heeft sinds kort na de uithuisplaatsing geen contact meer met zijn vader. Hij toont grote weerstand tegen contact met de vader. Die weerstand vindt zijn oorsprong in wat hij in zijn vroege kinderjaren bij zijn ouders heeft meegemaakt waardoor hij beschadigd is geraakt en een vroeg kinderlijk trauma (PTSS) heeft opgelopen.
Uit de rapportages van het [naam3] en [naam1] ( alhoewel laatst genoemd rapport niet compleet is overgelegd) blijkt dat er veel met [de minderjarige3] aan de hand is.
In de rapportage van [de minderjarige3] van het [naam1] van 3 juli 2021 staat onder meer het volgende:
“Voor [de minderjarige3] is het van belang dat er duidelijkheid omtrent zijn woonsituatie komt. Gezien zijn onbehandelde PTSS en forse ontregelingsklachten na contact of confrontatie met ouders, is het van groot belang dat hij vanuit een veilige en stabiele woonsituatie behandeling krijgt voor de PTSS. Daarna kan het contact met ouders weer worden opgebouwd. Raadzaam is met het oog op perspectief voor allen, de situatie na een jaar te her-evalueren.”
Het [naam3] heeft in de periode van medio 2022 tot januari 2023 een plan gemaakt voor de behandeling van de PTSS van [de minderjarige3] conform het advies van het [naam1] . In dit plan heeft het [naam3] de behandeling van [de minderjarige3] in twee delen verdeeld waarbij deel 1 zich richtte op de EMDR therapie. Deel twee richt zich op het [de minderjarige3] helpen overwinnen van zijn angsten in het verleden en voor de toekomst en het herstel van het contact tussen [de minderjarige3] en de vader mits de vader en alle betrokkenen rondom [de minderjarige3] een gezamenlijk plan maken waarbij alle partijen het huidige woonadres van [de minderjarige3] accepteren en samenwerken in onderling vertrouwen waarbij juridische stappen gestopt zouden worden. Het maken van het plan met de vader is door onvoorziene omstandigheden zoals ziekte en afwezigheid van hulpverleners van de vader niet gelukt. Het [naam3] heeft het tweede deel van de behandeling van [de minderjarige3] niet van start laten gaan omdat niet voldaan was aan de voorwaarden en het [naam3] het niet in het belang van [de minderjarige3] vond om onder die omstandigheden te starten met het tweede deel. De vader weigert het huidig woonadres van [de minderjarige3] te accepteren, hetgeen ook uit deze procedure blijkt.
5.6
Het hof is van oordeel dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over het woonperspectief van [de minderjarige3] zodat er rust en duidelijkheid komt voor [de minderjarige3] . De vader wijst erop dat het met [de minderjarige3] nog steeds helemaal niet goed gaat, terwijl hij al geruime tijd in het pleeggezin verblijft en in hulpverleningstrajecten is beland en terwijl het met de kinderen die bij hem, de vader, wonen wel goed gaat. Hoewel deze gedachten van de vader vanuit zijn perspectief voorstelbaar zijn, is er te weinig houvast om hem hierin te volgen. Anders gezegd: er zijn geen concrete aanwijzingen zijn dat het welzijn van [de minderjarige3] beter is gediend bij wonen bij zijn vader dan in het pleeggezin. Wel is duidelijk dat [de minderjarige3] kwetsbaar is en dat elke wijziging in zijn situatie alleen verantwoord zou zijn als dat goed gefundeerd is.
Voor nu is het van belang dat er zo spoedig mogelijk gestart gaat worden met het tweede deel van de behandeling van [de minderjarige3] , therapie voor zijn PTSS, en daarna herstel van het contact tussen [de minderjarige3] en de vader, hetgeen op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige3] moet worden geacht. Het hof gaat ervan uit dat de vader na deze beslissing zonder nadere voorwaarden mee zal werken aan de vervolgbehandeling van [de minderjarige3] bij het [naam3] .
5.7
Een nieuw of aanvullend onderzoek door het [naam1] zoals de vader verzoekt acht het hof op dit moment in strijd met het belang van [de minderjarige3] . Het [naam1] onderzoek is recent en de uitkomst duidelijk. [de minderjarige3] heeft rust en duidelijkheid nodig zoals ook het [naam1] en het [naam3] hebben gerapporteerd. Een nieuw onderzoek, naast de bestaande behandeling door het [naam3] , zal voor veel stress en onrust bij [de minderjarige3] zorgen hetgeen niet in zin belang moet worden geacht. Voor nu is het voor [de minderjarige3] van belang dat zijn behandeling bij het [naam3] kan worden afgemaakt. Daarom zal het hof dit verzoek van de vader afwijzen.
5.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van/en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] niet is gewaarborgd. Het hof beoordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] betreft, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 april 2023, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] betreft;
wijst het meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.H.F. van Vugt en K. Mans, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.